Vraag naar de liefde tot Christus

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)

«« 74 / 101 »»
[1] Nu zeg ik: luister, beste vriend, ik denk dat je niet zo stom bent als een steen en daarom zul je wel in staat zijn om nog een vraag te beantwoorden. Ik zal deze vraag dan ook zo eenvoudig mogelijk stellen. Luister dus!
[2] Heb je tijdens heel je geestelijke ambtsuitoefening dan nooit nagedacht over Christus en leek het je nooit toe dat je Hem uit alle krachten oprecht zou kunnen liefhebben? Kijk, dat is een eenvoudige vraag die je bijna met ja of nee kunt beantwoorden; alleen moet je antwoord gebaseerd zijn op oprechte waarheid.
[3] De primus zegt: beste vriend, waar je ook vandaan mag komen, op dergelijke vragen kan ik je wel antwoord geven, ook als je er nog meer zou stellen. Maar stel me geen vragen meer over de roomse kerk, want ik ben uitermate blij dat ik nu, net als een gedemobiliseerde soldaat, niets meer met haar te maken heb. Maar wat Christus betreft, daarover wil ik met je praten zolang je maar wilt. En zodoende zeg ik je als antwoord op je vraag, dat ik heel vaak bij mezelf heb nagedacht over Christus, en ik voelde vaak in mezelf dat ik geen slechte apostel geweest zou zijn als ik het geluk had gehad om met Christus om te gaan zoals de apostel Petrus met Hem omging. Ja, ik moet je zeggen, Christus is de enige goddelijke persoon die ik uit alle krachten zou kunnen liefhebben, als Hij werkelijk ergens aanwezig zou zijn.
[4] Dat ik me tijdens mijn geestelijke ambtsuitoefening juist ambtshalve het minst met Christus heb kunnen bezighouden, daarvan zal het hoe en waarom je toch wel bekend rijn. Want werd ik als kloosteroverste naar een hogere geestelijke instantie of bij een bisschop en zelfs een keer naar Rome geroepen, dan was er tijdens zo'n samenkomst nooit sprake van Christus, maar enkel van de inkomsten van het klooster, hoe het vermogen van de kerk wordt beheerd en hoe ik het moest aanleggen voor het geval dat het klooster te weinig inkomsten had om de kerkelijke renten te verhogen! En toen ik zelfs eens naar Rome werd geroepen en bij mezelf dacht, ik zal daar over Christus wat meer licht ontvangen, was daar toch geen sprake van. Ik werd slechts haarfijn uitgevraagd hoe het met de kerkelijke renten stond en of er nog geen aanzienlijke schenkingen waren verkregen en voor het geval er enkele verkregen waren, wat dan met het schenkingskapitaal was gebeurd.
[5] Ik antwoordde daarop dat het met het verkrijgen van schenkingen bij ons wat anders ligt. Wat de heel oude schenkingen betreft, die zijn reeds lang aan het algemeen kloosterlijk kerkvermogen toegevoegd, en van nieuwe schenkingen is in deze verlichte tijd geen sprake meer. Men moet zich tevredenstellen met eenvoudige legaten en met enkele betaalde missen voor overledenen. Maar van zogenaamde eeuwige schenkingen is, zoals gezegd, tegenwoordig geen sprake meer. Op zo'n uitlating van mijn kant werd eerst door een kardinaal een krachtige vloek geuit tegen alle ketters en protestanten. Tegen mij werd niets anders gezegd dan dat ik door strenge preken en vermaningen in de biechtstoel de mensen moest bewegen zich ten eerste niet te laten voorlichten door zogenaamde protestanten, en ten tweede voor het verkrijgen van de hemel zich door rijke schenkingen voor altijd in te lijven in de alleenzaligmakende kerk. Na een dergelijke vermaning werd me een hele verzameling van enkele honderden volle aflaten overhandigd, die ik allemaal zo vlug mogelijk aan de man moest brengen en wel voor een bedrag van minstens tien daalders per aflaat.
[6] Mij werd gratis een volle aflaat verleend, maar met de voorwaarde dat hij voor mij eerst dan werkzaam werd wanneer ik het bedrag voor de andere aflaten naar Rome zou hebben gestuurd.
[7] Bij die gelegenheid wilde ik me over sommige religieuze onderwerpen nader laten informeren, maar men gaf me te verstaan dat ik moest zwijgen en uit de commissie zei men zo in het voorbijgaan: dank de opperste plaatsvervanger van Christus in alle deemoed voor zo'n grote genade van zijn kant en zet je reis voort, verlaat Rome zo vlug mogelijk, zodat je des te eerder thuiskomt om daar de wil van de heilige vader te vervullen. Ik volgde zijn raad op. Daarop werd mij zelfs de gunst verleend te worden toegelaten tot de voetkus. Maar met deze genade werd mij tevens meegedeeld, me niet langer dan 24 uur in Rome op de houden.
[8] Uit deze beschrijving kun je heel gemakkelijk opmaken om wat voor soort christendom het daar ging. Werkelijk, had een kardinaal niet het woord `plaatsvervanger van Christus' uitgesproken, dan was ik in Rome geweest zonder bij deze opperste instantie de naam van Christus te hebben horen uitspreken, behalve dan bij de kerkelijke ceremonie.
[9] Het bezoek aan Rome heeft mijn laatste druppel geloof in de onsterfelijkheid en tevens al mijn gedachten over Christus uit mij weggezogen.
[10] Toen ik met mijn aflaten weer in mijn klooster aankwam, stelde ik ze ter beschikking aan mijn medebroeders. Naar mijn weten zijn zij ze gelukkig ook allemaal kwijtgeraakt. Alleen hebben ze, voor zover ik weet, tamelijk laten afdingen. En toen ik me erover uitliet dat ik met het oog op de morele verkoop van aflaten een zekere moeite had, liet Rome dan ook met zich handelen en nam genoegen met een kleinere som. En kijk, dat is nu alles wat ik op je vraag kan antwoorden.
[11] Maar wat mijn liefde tot Christus betreft, zul je nu zelf uit mijn verhaal kunnen opmaken dat, als door dergelijke kerkelijke manipulaties Christus tot op de laatste druppel uit je wordt weggewerkt en een mens, vooral in de priesterlijke stand, ten slotte alle geloof verliest, het dan ook met zijn liefde tot Christus anders komt te liggen. Ik wil daarmee niet zeggen dat ik Christus niet zou willen liefhebben, als Hij ergens bestond. Ja, ik zou Hem zelfs boven alles liefhebben, omdat Zijn leer werkelijk het allerzuiverste en beste is wat een sterveling zich maar kan voorstellen.
[12] Maar het `als' is daarbij het meest noodlottige. Ik kwam hierheen en leef nu hier, zoals ik al eerder heb opgemerkt, zonder te weten waarom, waar of hoe, omdat ik op aarde de onsterfelijkheid van de menselijke ziel toch totaal heb laten varen. Tot nu toe heb ik hier over Christus ook niet meer gehoord dan wat ik op aarde over Hem gehoord had en zo staat er tussen mij en Christus aanhoudend dat fatale `als'. Bevrijd me daarvan en je zult aan mij een leerling Johannes of een Magdalena hebben.
[13] Nu zeg ik: goed, beste vriend, je hebt op mijn korte vraag heel uitvoerig geantwoord. Daarom zal ik jou en jullie allemaal nu wat zeggen. Gaan jullie je daaraan houden, dan kunnen jullie de weg naar het ware eeuwige leven opgaan; zo niet, dan ligt voor jullie, net op de plaats waar de toren verdwenen is, de weg naar de eeuwige dood reeds open!
[14] Luister dan: Jezus Christus is de enige God en Heer van alle hemelen en werelden! Hij is volgens Zijn eeuwige liefde de Vader en volgens Zijn oneindige wijsheid de Zoon en volgens lijn eeuwige almachtige onaantastbare heiligheid de Heilige Geest Zelf. Zoals Hij ook over Zichzelf' heeft gezegd, dat Hij en de Vader één zijn en wie Hem ziet, ook de Vader ziet en dat de Heilige Geest van Hem uitgaat zoals Hij heeft aangetoond toen Hij over Zijn apostelen blies en sprak: `Ontvang de Heilige Geest!'
[15] Dit is voor jullie het eerste geloofsartikel. Zonder dit geloof kan niemand het eeuwige leven binnengaan want er staat in de Schrift: `Wie niet gelooft dat Christus de Zoon is van de levende God, die de Vaderliefde is, hij zal niet zalig worden.'
[16] Maar ik zeg jullie: nemen jullie de Vader evenals de Geest in de Zoon Christus niet aan, dan zullen jullie het leven niet binnengaan!
[17] Stoor je niet aan de tekst waar staat: `De Vader is groter dan de Zoon', want dat betekent dat de liefde als de Vader in Zich het grondwezen van God is en uit haar komt eeuwig het licht voort en de eeuwig machtige Geest. Dat is voor jullie het tweede geloofsartikel.
[18] Het derde geloofsartikel luidt als volgt: wees van ganser harte deemoedig, bemin God in de enige Christus boven alles, en bemin elkaar zoals ieder zichzelf bemint. En laat ieder van jullie leven voor de ander en als de geringste zo veel mogelijk proberen allen te dienen!
[19] Wanneer jullie deze drie geloofsartikelen volkomen in jezelf hebben opgenomen, dan pas wordt jullie de weg naar het eeuwige leven getoond. Van de aarde hebben jullie geen andere werken meegebracht dan bedrieglijke. Deze zijn hier voor jullie allemaal zichtbaar geworden. Ze hebben geen bestaansgrond. Daarom zullen ze ook heel spoedig voor jullie ogen verdwijnen en als een eendagsvlieg vergaan zodra jullie eigen innerlijke nacht jullie zal overvallen. Maar daarom heb ik jullie nu in naam van de Heer een nieuw zaad gegeven. Plant het in jullie hart opdat het een vruchtdragende plant mag worden. Deze vrucht zal voor jullie pas een levende versterking worden. Haar geest zal jullie liefde doen ontvlammen en deze vlam zal voor jullie de nieuwe weg verlichten die naar het eeuwig leven leidt.
[20] Zie nu, al de paradijsmonniken beginnen op hun borst te slaan en roepen: wat een afgrond onder ons, wat een diepte boven ons! Heer, wees ons grote zondaars genadig! Sluit de afgrond af en bedek de diepte boven ons want we zijn zelfs het kleinste vonkje van Uw genade niet waard! Vernietig ons, want we zijn waard te worden vernietigd; laat ons toch niet in leven, opdat we niet door U verdoemd zouden kunnen worden! Kijk, zo keren deze wat makkelijker in zichzelf dan de vorigen. Wij laten ze nu in deze stemming en begeven ons naar de kloosterhemel. Daar zullen jullie dan letterlijk gewaarworden dat het `medium tenere beati' (Gelukkig hij die het juiste midden aanhoudt.) hier reëel is want de hemel zal hier erger zijn dan de zielenslaap.
«« 74 / 101 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.