Wat betekent: God boven alles liefhebben?

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 100 / 127 »»
[1] Ik zie al iemand komen die zegt: alles goed en wel, maar hoe moet men dit ene goddelijke woord naar God Zelf toe verwezenlijken? Hoe zou men dan eigenlijk God moeten liefhebben en nog wel boven alles? Zou men misschien op God zo verliefd moeten zijn als een jonge bruidegom op zijn mooie, rijke bruid? Of zou men op God even verliefd moeten zijn als een mathematicus op zijn wiskundige berekening of een astronoom op zijn sterren? Of zou men zo verliefd moeten zijn als een speculant op zijn koopwaar of als een kapitalist op zijn geld of als een landheer op zijn bezittingen of als een regerend monarch op zijn troon? Dat zijn de enig denkbare maatstaven voor serieuze menselijke liefde, want de liefde van kinderen voor hun ouders kan men gevoeglijk niet als een serieuze maatstaf voor liefde hanteren, omdat de praktijk ons immers leert dat kinderen hun ouders kunnen verlaten om ofwel een goed huwelijk te sluiten, veel geld te verdienen of een hoge erebaan aan te nemen. Bij dat alles treedt de liefde van de kinderen voor hun ouders meer op de achtergrond en moet ze noodgedwongen plaatsmaken voor een sterkere. Daarom zijn hier slechts de krachtigste maatstaven voor menselijke liefde aangereikt, waarbij het de vraag is, welke men nu eigenlijk voor de liefde tot God moet aanleggen.
[2] Komt er nu echter iemand die zegt: voor deze of die, dan zeg ik daarentegen: vriend, dat is onmogelijk!
[3] Het is waar, dat de door mij aangegeven krachtigste maatstaven voor de liefde weliswaar de enige zijn waaraan de grootste liefdeskracht van de mens bemeten kan worden, maar er wordt immers gezegd dat men God boven alles moet liefhebben, hetgeen zoveel wil zeggen als: meer dan alles op de wereld.
[4] Dan is het de vraag hoe te beginnen, hoe de liefde te verheffen tot een potentie waarvan geen menselijke geest zich een of ander meetbaar of vergelijkbaar begrip kan vormen. Men zal misschien zeggen: men zou God nog meer moeten liefhebben dan zijn eigen leven. Dan zeg ik, als tegenwerper: de liefde voor het eigen leven is met de allerhoogste liefde voor God nog minder te vergelijken dan de liefde van kinderen voor hun ouders. Want er is al veel voor nodig, als kinderen uit liefde voor hun ouders hun leven op het spel zetten; zij hebben juist veel liever dat de ouders voor hen op leven en dood vechten.
[5] Bijgevolg lijkt de eigenliefde van de kinderen ten opzichte van de liefde voor hun ouders niet zelden verreweg sterker te zijn. Anderzijds zien we dat de kinderen van de mensen voor andere voordelen vaak hun leven bijna met doodsverachting op het spel zetten. De een zeilt in stormachtige nachten over de oceaan, de ander begeeft zich in de vuurlinie van het vijandelijke leger, een derde daalt niet zelden af naar brokkelige afgronden om kostbare metalen uit de aarde te winnen. En zo zien we dat deze uiterlijke, serieuze wereldse maatstaven van menselijke liefde zeker sterker zijn en in het algemeen zwaarder wegen dan de liefde van de kinderen voor hun ouders en de liefde voor het eigen leven.
[6] Maar waartoe dienen al deze maatstaven, als ver daarbovenuit de liefde tot God van een zodanige potentie moet zijn, dat alle andere maatstaven voor de liefde daarbij volkomen in het niet moeten verzinken? Kijk, beste vrienden en broeders, onze tegenwerper heeft ons scherp aangevallen en we zullen ons heel stevig op de been moeten houden om overwicht op hem te krijgen.
[7] Maar ik zie zojuist weer een zeer ernstig kijkende tegenstrever. Deze treedt, heel zeker van zijn overwinning, naar voren en zegt: o, met deze tegenwerper zullen we gauw klaar zijn, want de Heer heeft ons toch Zelf een maatstaf gegeven waaruit blijkt hoe men God moet liefhebben. Ik hoef daarom niets anders te zeggen dan wat de Heer Zelf heeft gezegd, namelijk: 'Wie Mijn geboden onderhoudt, hij is het die Mij liefheeft'. Dat is dus de eigenlijke maatstaf, volgens welke men God moet liefhebben.
[8] Als de tegenwerper genoeg scherpe en sterke tanden heeft om erin te zetten, moet hij nog maar eens proberen om een andere, niet te overtreffen afweging over de liefde te maken. Goed, zeg ik, de tegenwerper is nog in de buurt en maakt aanstalten om zich in deze tegenwerping vast te bijten. Daarom zullen we hem aanhoren en eens zien, wat hij allemaal naar voren zal brengen. Hij zegt:
[9] Goed, mijn lieve en vriendelijke tegenstander, met jouw tegenwerping heb je mij met jouw maatstaf voor de hoogste liefde tot God niet veel meer bewezen dan dat je een tamelijk goed geheugen hebt, waardoor je zo menige tekst uit de Heilige Schrift bij de hand hebt. Maar kijk, wie van al deze teksten in zijn leven profijt wil hebben, moet niet alleen weten hoe ze luiden, maar moet zich ook levendig kunnen voorstellen wat ze willen zeggen.
[10] Wat zou je dan zeggen als ik jou niet slechts één, maar verscheidene tegenstrijdige teksten, uit de mond van de Heer Zelf gesproken, zou voorleggen, waarin Hij aantoont dat de liefde als vervulling van de wet, niet voldoende is? Nu trek je weliswaar een gezicht alsof je wilt zeggen: dergelijke teksten kunnen in de Schrift toch slechts dun gezaaid zijn. Maar dan zeg ik: beste vriend, absoluut niet! Luister maar, ik zal je er, als je wilt, dadelijk een half dozijn presenteren.
[11] Is jou het gesprek van de Heer met de rijke jongeling bekend? Vraagt deze niet: 'Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?' Wat antwoordt de Heer hem daarop? Je zegt triomfantelijk: de Heer zegt: 'Onderhoud de geboden en heb God lief, dan zul je leven!' Goed, zeg ik, maar wat zegt de jongeling? Hij zegt: 'Meester, dat heb ik van jongs af al gedaan'.
[12] Dat is allemaal juist. Mijn vraag is: maar waarom heeft de jongeling de Heer dit antwoord gegeven? Hij wilde Hem daarmee zeggen: ondanks dat ik dat allemaal van jongs af heb gedaan, merk ik in mij toch niets van een wonderbaarlijk eeuwig leven.
[13] Waarom legt de Heer de jongeling nu niet uit dat het onderhouden van de geboden niet voldoende is voor het bereiken van het eeuwige leven, maar voegt Hij er in plaats daarvan onmiddellijk een belangrijke zin aan toe waarin Hij zegt: 'Verkoop al jouw goederen, verdeel deze onder de armen en volg Mij na!'
[14] Vraag: als de Heer dus Zelf zo'n toevoeging maakt, is dan als hoogste liefde voor God het onderhouden van de geboden voldoende? Kijk, daar ligt al een probleem; maar laten we verder gaan.
[15] Wat zegt de Heer eens tegen Zijn apostelen en leerlingen als Hij hun de te vervullen plichten voorstelt en aanbeveelt? Hij zei niets anders dan slechts de eenvoudige, zeer betekenisvolle woorden: 'Wanneer jullie echter alles hebben gedaan, erken dan dat jullie luie en onnutte knechten zijn'.
[16] Nu vraag ik jou: geeft de Heer hier te kennen dat het naleven van de geboden voldoende is, hoewel Hij toch kennelijk verklaart dat ieder mens die de wet volkomen in acht neemt, zich als geheel nutteloos moet beschouwen? Kijk, daar is het tweede, al wat groter probleem. Maar nu verder!
[17] Ken je de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar in de tempel? De farizeeër getuigt van zichzelf met een gerust geweten voor het heiligdom dat hij, in tegenstelling tot vele anderen, de wet van Mozes in haar volle omvang altijd getrouw en heel nauwkeurig, dus volkomen en volgens de letter heeft vervuld. Maar de arme tollenaar achter in een hoek van de tempel geeft met zijn ongemeen deemoedige houding aan iedereen die hem ziet duidelijk te kennen dat hij met het naleven van de mozaïsche wet niet veel van doen moet hebben gehad, want, zich zeer bewust van zijn zonden, durft hij niet eens naar Gods heiligdom op te kijken, maar bekent zelf zijn nutteloosheid voor God en smeekt Hem om genade en barmhartigheid.
[18] Wanneer de wet nu toerijkend is, dan zou ik toch wel graag van jou, mijn beste tekstvaste vriend willen weten waarom hier de Heer de farizeeër, die de hele wet streng in acht heeft genomen, als ongerechtvaardigd en de arme zondige tollenaar als gerechtvaardigd uit de tempel laat gaan?
[19] Kijk, als men dit in het juiste licht beschouwt dan lijkt het alsof de Heer met het alleen onderhouden van de wet alweer Zelf een derde zeer aanzienlijk probleem heeft geschapen. Je haalt nu weliswaar de schouders op en weet niet meer waar je aan toe bent, maar maak je geen zorgen, er komt nog wat beters! Dus verder maar weer.
[20] Wat zou je dan zeggen wanneer ik je uit de Schrift en wel uit de mond van de Heer Zelf een tekst zou aanhalen, waarmee Hij de hele wet indirect ongeldig verklaart en in plaats daarvan een heel ander hulpmiddel inzet, hetgeen het enige middel is waarmee door Hemzelf het verkrijgen van het eeuwige leven gegarandeerd wordt?
[21] Jij zegt nu: goede vriend, deze tekst zou ik ook willen horen. Je krijgt hem dadelijk, beste vriend! Wat zei de Heer eens toen Hij een kind langs de weg vond, het opnam, aan Zijn hart drukte en liefkoosde? Hij zei: 'Als jullie niet worden als dit kind, dan zullen jullie het hemelrijk niet binnengaan!'
[22] Vraag: had dit kind, dat nog nauwelijks in staat was enkele woordjes te brabbelen, ooit de wetten van Mozes bestudeerd en vervolgens zijn leven strikt daarnaar ingericht? Op de hele wereld is er zeker geen mens die zo dom is dat hij zoiets zou kunnen beweren. De vraag is dus: hoe kon de Heer nu als belangrijkste motief voor het verkrijgen van het eeuwige leven een kind aanwijzen dat met de hele wet van Mozes nog geen jota te maken had? Vriend, ik zeg hier verder niets dan: als je zou willen, probeer dan maar eens om hier iets tegenin te brengen. Je zwijgt. Daaruit begrijp ik, dat jij je met jouw opstelling ten opzichte van dit vierde probleem al tamelijk ver op de achtergrond hebt teruggetrokken.
«« 100 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.