Het wezen van de liefde. Liefde voor de naaste uit liefde voor God en liefde voor God uit liefde voor de naaste

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 5 / 127 »»
[1] Kijk hoe deze keer nog grotere scharen ons met de grootste luister tegemoetkomen! Wanneer jullie tevens je oren willen openen, dan zullen jullie ook grote zangkoren horen waarbij het woord als zodanig als de hoogste en meest volmaakte muziek te beluisteren valt.
[2] Jullie denken er weliswaar over na hoe zoiets mogelijk is, maar ik zeg jullie: niets is zo goed mogelijk en niets is geestelijk meer volgens de orde dan juist de muziek van het woord. Waarom dan? Wanneer jullie je gearticuleerde woord hier vooropstellen, dat op zich slechts de buitenste schors is van het eigenlijke ware woord dat zich helemaal binnenin het uiterlijke woord bevindt, dan zal het met de muzikale voorstelling van het woord wel wat moeilijk worden. Maar wanneer jullie teruggaan naar de eigenlijke kern van het woord, dan zullen jullie de zaak heel natuurlijk en overeenkomstig de ordening vinden.
[3] Wat is echter de kern van het woord? De diepste kern van alles en dus ook van het woord is natuurlijk de liefde; maar hoe drukt de liefde zich innerlijk uit? De liefde heeft als karaktertrek de begeerte, dat wil zeggen ze wil alles naar zich toe trekken. Deze nobele karaktertrek kijkt naar alle kanten om zich heen en datgene waar zijn oog op valt, neemt hij op zoals het is en hij spant zich in om het geschouwde voorwerp steeds meer naar zich toe te halen om het tenslotte zelfs met zichzelf te verenigen.
[4] Deze karaktertrek wordt bij jullie begeerte genoemd. Wat is dan eigenlijk deze begeerte? Niets anders dan de behoefte om steeds meer vervuld te raken van hetgeen haar volkomen harmonisch bekoort. Deze begeerte is dus ook een voortdurend levendig gevoel, waardoor zij nu juist de behoefte voelt om zich steeds meer te verwezenlijken.
[5] Let nu op! Door de liefde tot de Heer en van daaruit tot de naaste ontstaat een verlangen naar de Heer en naar al wat van de Heer is.
[6] 'Verkeerde liefde' is echter, zoals jullie weten, in alles het tegenovergestelde. Wanneer nu de goede edele liefde in zich de steeds groeiende vervulling gewaar wordt van hetgeen haar enige verlangen is, dan krijgt ze een gevoel van verzadiging. Deze verzadiging is het gelukzalige, zelfbewuste gevoel, dat juist door zijn verzadiging en de daaruit voortkomende levensactiviteit het licht van de liefde voortbrengt. In dit licht wordt alles wat opgenomen is als het ware plastisch en het gaat over in harmonische vormen van de meest verheven soort.
[7] Uit het bewustzijn van verzadiging en uit de aanschouwing van de levende vormen op zich ontstaat dan pas het gelukzalige gevoel dat jullie kennen onder het begrip: de zaligheid van het eeuwige leven.
[8] Let nu verder op! Wanneer de levende liefde eenmaal op deze manier verzadigd is en in haar licht is overgegaan, dan voelt ze een tweede behoefte, namelijk het delen-met. Dit delen-met is dan gelijk aan de naasten- of broederliefde, die echter pas volkomen aanwezig kan zijn wanneer de mens in zijn liefde voor de Heer juist van de Heer deze rechtvaardige verzadiging heeft ontvangen.
[9] Daarom is er ook slechts sprake van de ware ordening van de naastenliefde, wanneer iemand zijn broeder vanuit de Heer liefheeft. In het tegenoverbestelde geval echter, wanneer iemand de Heer liefheeft vanuit zijn broeders, is dat een omgekeerde ordening die met de eerste ordening niet in harmonie is. Waarom is dat zo? Omdat het toch zeker vanzelfsprekender is om alles daar te zoeken waar alles is, dan het volmaakte alles daar te zoeken waar bij lange na niet alles is. Of nog duidelijker gezegd:
[10] Het is toch zeker een betere aanpak om al zijn broeders in God te zoeken dan in zijn broeders de oneindige God! In God zal zelfs iedereen alles vinden, maar het is heel sterk te betwijfelen of hij het allerhoogste wezen van God in zijn broeders zal vinden. Hij zal het er wel vinden, maar er is een groot verschil tussen vinden en vinden!
[11] Dit verschil zouden jullie op een aardse manier kunnen vaststellen als jullie een goede verrekijker zouden hebben. Als je er aan de goede kant doorkijkt, dat wil zeggen als je het grote objectiefglas naar buiten keert en de kleine oculairglazen voor je ogen houdt, dan zullen jullie de voorwerpen die je bekijkt ook in hun natuurlijke vergroting zien, want dan kijken jullie als het ware vanuit het centrum naar het stralenbereik van het objectiefglas. Maar wanneer jullie de verrekijker omdraaien, dan zullen jullie de voorwerpen die jullie eerder zagen ook wel zien, maar zij zullen in dezelfde mate waarin ze eerst vergroot werden, nu verkleind verschijnen. En jullie zullen je heel veel moeite moeten getroosten als jullie de wat verder verwijderde voorwerpen kunnen onderscheiden en die volledig willen herkennen.
[12] Jullie vragen of dit geestelijk gezien zonde is. O nee! Absoluut niet, want wanneer jullie door een omgekeerde verrekijker de omgeving bekijken, dan zal ze jullie ook heel mooi en liefelijk voorkomen, alleen zal het jullie, zoals gezegd, heel veel moeite kosten om haar ook maar enigszins te zien zoals ze is.
[13] Zo is dat ook met de liefde voor de Heer vanuit de naaste. De Heer is weliswaar in elke broeder, want Hij is toch het leven zelf in ieder van hen, maar als kleinste evenbeeld, dus zoals de mens zelf het kleinste evenbeeld van de hele oneindige hemel is ofwel: de mens is een hemel in de kleinste vorm.
[14] Wie echter vanuit de Heer zijn broeder liefheeft, kijkt vanuit het centrum van het stralenbrandpunt, uitgaand van het objectief van zijn verrekijker, al zijn broeders liefdevol aan en ziet dan in zijn broeders veel meer dan voorheen.
[15] Eerst zag en bespeurde hij eigenlijk veeleer dat er in zijn broeders een goddelijke vonk woont en hij zag bijgevolg een heleboel goddelijke vonkjes. Maar nu ziet hij in zijn broeders dat de Heer in hen alles in alles is en in plaats van vonkjes ziet hij nu grote zonnen in zijn broeders vlammen, en hij ziet dat uit hun licht zich voortdurend nieuwe prachtige vormen als wonderbaarlijke scheppingen van God ontwikkelen.
[16] Ik denk dat dit jullie nu wel duidelijk zal zijn en daarom zullen we nu eens zien, hoe we uit dit alles onze woordmuziek kunnen halen. Ik zeg jullie, niets is zo gemakkelijk. Slechts één vraag moeten we nog vooropstellen en deze is: wat is nu eigenlijk de muziek op zich? Als aardse vorm beschouwd is muziek niets anders dan een innerlijk harmonisch gevoel dat door middel van muziekinstrumenten hoorbaar wordt gemaakt voor de uiterlijke, grovere zintuigen; dus het in zekere zin aan dat gevoel een waarneembare vorm geven.
[17] Wanneer echter het aldus voorgestelde innerlijke, harmonische gevoel uiterlijk voorgesteld muziek is, dan zal toch zeker het gevoel op zich des te meer ware muziek zijn, omdat het de basis van de uiterlijke muziek is.
[18] Wij geesten voelen in onze zalige liefdesverzadiging en denken door de uit dit liefdeslicht in ons ontstane vormen vanuit de Heer. Dit voelen en denken is onze allerhoogste zaligheid omdat het leven van de Heer in ons juist daarin tot uitdrukking komt.
[19] Stel je nu eens de harmonie voor. De Heer is in ons het basiswoord, dus de grondtoon. Onze verzadiging vanuit de Heer is het tweede harmonische interval. Het licht uit deze verzadiging is het derde harmonische interval. De vormen uit het licht zijn, wat jullie de melodie noemen.
[20] Jullie hebben echter in jullie muziek, opdat zij een volmaakt en goed samenhangend geheel wordt, een contrapunt om de melodie op een levendige manier te begeleiden en deze begeleiding op zich kan eveneens als een zuiver thema uitgewerkt worden.
[21] We zullen zien of dit ook als basis in onze muziek aanwezig is. Heel zeker, want wat is de wederzijdse uitwisseling van ideeën en vormen, ofwel de uitwisseling van onze innerlijke zaligste gevoelens, anders dan een waarachtig hemels muzikaal contrapunt, waarbij de ene zalige broeder de zaligheid van zijn andere broeder opneemt en deze met de zaligheid van anderen harmonisch verbindt. Op deze wijze wordt dan het zalig in elkaar overvloeien en met elkaar verbinden en weer loslaten iets als een volgens jullie stijl hoogst kunstzinnig opgebouwd groot hemels oratorium! Begrijpen jullie dat nu?
[22] Jullie vragen of men dergelijke muziek altijd hoort; maar dan vraag ik jullie: wanneer horen jullie dan op aarde muziek? Jullie zeggen: wanneer musici voor dat doel bij elkaar komen en dan op een aangegeven teken op hun instrumenten beginnen te spelen. Goed, zeg ik jullie; zo is het ook in principe met de muziek in de hemel.
[23] Bij gelegenheden als deze, waarbij de Heer weer Zijn intocht houdt, wordt het zalige gevoel van alle hemelse geesten ten top gedreven en deze hoogste trap van het allerzaligste komt als de allermooiste muziek tot uitdrukking.
[24] In gewone situaties echter wordt het woord op dezelfde manier uitgesproken als bij jullie. Desondanks heeft elke hemelse geest hier toch volkomen het vermogen in zich om, als hij dat wil, alles in volmaakte harmonie in zichzelf te horen en ook anderen te laten horen wat hij in harmonisch opzicht denkt en voelt.
[25] Zo zou jij, A.H.W., een muziekstuk dat je op aarde slechts ééntonig zou dichten en componeren, meteen in jezelf horen alsof het door een zo groot mogelijk orkest werd uitgevoerd.
[26] Ik denk dat dit alles jullie nu wel duidelijk zal zijn. Daarom kunnen jullie nu ook met mij in de geest wat genieten van de heerlijke harmonieën die ons vanuit de steeds dichterbij komende zalige scharen bereiken.
[27] Maar let nu ook eens op onze prior, die zich van louter zalige verrukking geen raad meer weet en de Heer zojuist vraagt wat dat toch allemaal te betekenen heeft. Maar de Heer zegt tegen hem: Mijn geliefde zoon, heb nog een klein beetje geduld en ervaar de zaligheid van de eerste graad; ter plaatse zal je alles duidelijk worden. We willen eerst de stad bereiken en pas in de stad zelf de andere zaken regelen.
[28] Maar kijk eens naar de eerste kleine schare die Mij tegemoet komt en raad eens wie het zijn, die deze schare vormen.
[29] De prior zegt: o Heer, hoe kan ik dat uit mezelf weten? Dat het overgelukkige broeders en engelen zijn, dat is zeker; maar wie zij met name zijn, dat zou ik nooit kunnen raden.
[30] De Heer zegt: welnu, dan zal Ik het je zeggen: dat zijn Mijn broeders. De beide eersten zijn de jou zeker wel bekende Petrus en Paulus; achter Petrus lopend zie je Mijn lieve Johannes; achter Johannes zie je Mattheüs en Lucas. Marcus echter volgt ons en hij was degene die jullie, door Mij gestuurd, het eerst opzocht. En achteraan volgen de andere apostelen. - Nu verder niets meer, maar zoals gezegd, Mijn lieve zoon, pas in de stad zal de onthulling volgen!
«« 5 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.