Vertrek naar de zaal der voleinding. Robert en Helena, gevolgd door Cado, voor de gesloten hemelpoort. Minerva verschijnt weer ten tonele.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 41 / 153 »»
[1] Allen volgen Mijn wil nu snel op. Robert-Uraniël komt en zegt: 'Heer en Vader, alles is geordend volgens Uw wil en Uw heilige orde!'
[2] Ik zeg: 'Laten we dan in oostelijke richting gaan, waar je op een ogenschijnlijk grote afstand twee machtige zuilen ziet. Daar is de vierde grote zaal der voleinding, waar de eigenlijke hemel pas begint. Neem je vrouw nu met je mee, opdat je vanuit Mijn bijzondere liefde volkomen binnen mag gaan in het rijk van jouw liefde en inzicht!'
[3] Op Mijn woorden omvat Robert-Uraniël met alle liefde zijn Helena en verzoekt Mij om aan zijn zijde, en wel tussen hem en Helena in, de grote zaal te willen binnengaan. Ik zeg echter: 'Je moet eens beginnen met je vrijelijk te bewegen, anders zul je steeds een leiband nodig hebben. Ik zal zonder meer in de grote zaal aanwezig zijn als jij daar binnengaat. Waarheen je je ook, vervuld van liefde tot Mij, zult begeven, zal Ik bij je zijn, omdat jouw liefde tot Mij Ikzelf ben, want Ik ben overal aanwezig waar in een hart waarachtige en zuivere liefde tot Mij in volheid aanwezig is. Ga nu dus voorop en open de poort naar het rijk der voleinding van je hart.'
[4] Nu maakt Robert een diepe buiging voor Mij en begint meteen aan zijn reis. Hij wandelt welgemoed met zijn Helena, die hem onderweg vraagt hoe het hem hier in het rijk Gods eigenlijk voorkomt en of hij zich er al helemaal thuis voelt. Robert-Uraniël zegt daarop: 'Soms komt het me heel vreemd voor, vooral als de Heer zich niet naast mij bevindt, maar als de Heer zichtbaar in mijn nabijheid verblijft, voel ik me weer helemaal thuis. Alleen bevreemden mij al die verschijnselen nog steeds, al begrijp ik ze heel goed, ook omdat ze vaak zo totaal onverwacht optreden. Maar daaraan ben ik ook al gewend geraakt. Daar heb je de poort al, maar hij is gesloten! Wat nu?'
[5] Helena zegt: 'Wel, die zullen wij in naam van de Heer eens proberen open te maken. Kijk, er zit een gouden sleutel in het slot!' Robert pakt meteen de sleutel vast en begint hem naar rechts en dan naar links te draaien, maar de deur laat zich niet openen. Hij draait nog eens, en krachtiger dan eerst duwt hij nu met geweld tegen de beide vleugels van de poort, maar tevergeefs!
[6] Daarop wordt Robert een beetje bang en zegt tegen Helena: 'Kijk, mijn lieve vrouw, ik moet je eerlijk bekennen dat ik me weer eens heel vreemd voel, zoals iemand die helemaal verlaten is door zijn vroegere helpers in de nood. Kijk eens achterom of jijzelf in de verte iemand kunt ontdekken. Behalve vriend Cado, die ons heel stil gevolgd is, ontdek ik geen ziel en geen geest!' Helena zegt: 'Werkelijk eigenaardig; behalve Cado zie ook ik niemand en de poort is niet open te krijgen. Toch heeft de Heer Zelf ons hiernaartoe gestuurd. Probeer nog eens de deur te openen, ik zal je helpen, misschien zal het dan gaan.'
[7] Robert neemt nu weer de gouden sleutel ter hand en draait hem naar alle kanten, terwijl Helena krachtig tegen de beide vleugels duwt. Deze pogingen gaan nog een hele tijd door, maar zonder resultaat. Als beiden al wat vermoeid zijn, zegt Helena: 'Weet je, mijn lieve Robert Uraniël, niemand kan zich verplicht voelen tot een daad die zijn macht te boven gaat. Wij hebben reeds al onze krachten aangewend, maar deze hemelpoort laat zich volstrekt niet openen, wat toch nauwelijks onze schuld kan zijn. Dan blijft ze maar in naam van de Heer gesloten! Maar we zouden toch vriend Cado om hulp kunnen vragen, misschien weet hij er beter mee om te gaan dan wij beiden.' Robert-Uraniël zegt: 'Je hebt gelijk, dat zal ik meteen doen!'
[8] Robert-Uraniël zegt: 'Beste vriend, jij alleen bent zo vriendelijk geweest ons te begeleiden. Jij hebt ook de opdracht van de Heer aan mij vernomen, waarin ik verzocht werd met mijn vrouw hierheen te gaan en deze poort te openen, maar al onze nog zo krachtige pogingen met deze poort mislukten! Daarom wil ik je hierbij vragen om met mij nog een derde poging te wagen. Misschien lukt het ons gedrieën om deze reusachtige hemelpoort toch te openen. Lukt het echter niet, dan moet de Heer maar met ons doen wat Hem behaagt!'
[9] Cado zegt: 'Beste vriend, mijn medewerking zal je weinig zegen brengen; wat aan een God is voorbehouden is niet voor een ezel weggelegd! Jij bent geroepen en uitverkoren, ik niet eens geroepen, maar ik zal je desondanks de gevraagde hulp bieden. Je weet immers dat alleen zij het hemelrijk zullen bezitten, die het met geweld naar zich toetrekken! Laten we dus in Gods naam beginnen!'
[10] Robert gaat nog eens met de sleutel bezig en draait hem zevenmaal naar links, en omdat bij alle krachtsinspanning de deur nog niet open gaat, draait hij de sleutel zo ver mogelijk naar rechts. Daarbij wordt tijdens het draaien aan één stuk door krachtig tegen de deur geduwd, die echter hardnekkig gesloten blijft.
[11] Robert-Uraniël krabt zich achter de oren en Cado zegt: 'Ik heb je immers gezegd dat het niet zou gaan! Want ik weet dat deze geestelijke zaken heel wat hardnekkiger zijn dan de aardse. Een berg op aarde laat zich gemakkelijker verplaatsen dan zo'n geestenpoort zich laat openen! Ik zou hier aanraden het verdere verloop af te wachten. Het kan niet de bedoeling zijn God de Heer aanhoudend lastig te vallen. Er is ons bijgevolg een plaats aangewezen, waar wij zo lang moeten verblijven tot deze hemelpoort ons door hogere machten wordt opengedaan. Wat we echter zouden kunnen doen, is ons te houden aan de evangelische raad: 'zoekt en gij zult vinden; vraagt en u zal worden gegeven en klopt en er zal worden opengedaan!' Wie weet of de poort dan niet reeds voor ons open zou staan. Wat denk jij, vriend, van deze zaak?'
[12] Robert-Uraniël zegt: 'Ja, je hebt volkomen gelijk, maar dat de Heer mij dringend verzocht heeft mij vlug hierheen te begeven en deze poort te openen, omdat ons daarachter heel belangrijke dingen te wachten staan ... en nu ben ik hier en kan niets met die poort beginnen! Dat is toch wel wat eigenaardig, maar ik zal je raad opvolgen.'
[13] Hierop zegt Helena: 'Vrienden, er is werkelijk veel voor nodig om in het hemelrijk van God binnen te kunnen gaan! Mij stoort hier niets zozeer als dit prachtige stralenkleed. Als ik een heel gewone boerenjurk zou hebben, dan zou deze geweigerde entree in het eigenlijke hemelrijk mij veel minder hinderen. Werkelijk, door deze geschiedenis zou men behoorlijk boos kunnen worden op de Heer! Eerst melk en honing van de beste kwaliteit en vervolgens een bittere druppel; en in plaats van hemelbrood, dat men al echt in overdaad heeft genoten, komt nu havermoutpap! Eet smakelijk, dat zal me een eigenaardige hemelse zoetigheid worden! Werd ik, zottin, maar eerst van dit domme kleed verlost, want nu begint het mij echt ontzettend te hinderen. Bevalt jou, mijn lieve Robert, je uraniaanse sterrengewaad nog steeds?'
[14] Robert zegt: 'Eerlijk gezegd zou ook mij een ander gewaad honderd keer liever zijn! Ik vind mezelf nu in dit goddelijke sterrengewaad net een gefopte hemelse ezel. Bij God, een leren broek en een jasje van het grofste laken zouden me liever zijn! Ik heb mij in mijn hele aardse en geestelijke leven nooit zo geschaamd als deze keer in dit ellendige hemelsgewaad. Kon ik het maar ruilen voor een ander!' Helena zegt: 'Ik zou het mijne weggeven voor de vuilste keukenschort, want er is niets zo erbarmelijk als een koningsgewaad te dragen in een weiland voor varkenshoeders. '
[15] Cado zegt: 'Mijn beste vrienden, jullie woorden zijn mij uit het hart gegrepen! Dat moet ook Christus als Heer der oneindigheid diep hebben gevoeld, omdat Hij zo vaak tegen klederpracht heeft geijverd. Hij draagt immers ook hier in het rijk van het licht een allereenvoudigst kleed. Ikzelf ben de grootste vijand van iedere vorm van klederpracht, of ze nu op aarde materieel, of hier in het rijk van de geest geestelijk is. Daarom geef ik jullie volkomen gelijk dat jullie je prachtige hemelsgewaad, dat hier niet op zijn plaats is, verafschuwen. Heeft het nu in jullie ogen geen waarde, dan is alles goed en wel. In mijn ogen heeft zelfs zo'n hemelse opschik nooit enige waarde gehad! Maar wat zullen we nu beginnen zolang de poort nog niet open is? Zullen we beginnen te vragen, te zoeken en te kloppen?'
[16] Helena zegt: 'Ik ben van mening dat we dat mooi achterwege moeten laten! Als de Heer hem niet voor ons wil openen, moet hij gesloten blijven in alle eeuwigheid, amen!' Robert zegt: 'Je hebt bepaald geen ongelijk, mijn liefste Helena, maar weet je, als men het al zover heeft gebracht dat men voor de hemelpoort staat, zou men toch ook moeite moeten doen om erdoor te komen! Vragen is zeker geen schande, zoeken nog minder en wat het aankloppen betreft, wil ik meteen op de beide deurvleugels een lawaai maken dat er niet om liegt! Nou, dat is me ook wat: eerst maakte ik als engel met Sahariël al de verste hemelreizen; nu ben ik weer in jullie gezelschap en helemaal ten einde raad! Alleen die fraaie Minerva ontbreekt er nog maar aan! Dat zou werkelijk een mooie grap zijn: haar hier te keer horen gaan over de gesloten poort!'
[17] Cado zegt: 'Als je het over de duivel hebt, trap je hem op de staart! Inderdaad, als ik me niet vergis, komt ze er al aan om ons een bezoek te brengen! Nu moeten we maar zien hoe we haar weer kwijtraken!' Helemaal verbluft door deze verschijning, zegt Helena: 'Maar die moet een scherp gehoor hebben! Wel Robert-Uraniël, dat zal een fraaie geschiedenis worden. Je had haar naam in onze netelige situatie ook nooit moeten noemen. Dat zal me een mooie boel worden! Uiteindelijk trekt ze ons alle drie nog mee naar de onderste 'God-sta-ons-bij'.'
[18] Cado zegt: 'Och, daar is geen sprake van! Het vervelende is alleen, dat men haar niet meer zo gauw kwijt kan raken als ze er eenmaal is!' Robert zegt: 'Laten we dan proberen te verhinderen dat ze hierheen komt, want met zoveel goddelijke kracht en macht zullen we toch nog wel uitgerust zijn!' Cado zegt: 'Probeer het, maar ik denk niet dat dit zal baten. Zij zal direct zeggen dat ook zij het volste recht heeft om voor de poort van het Godshuis te verschijnen en daar toegang te verlangen. Of ze wordt binnengelaten is trouwens een andere vraag. Laten wij haar maar ongehinderd haar gang laten gaan en doen alsof we haar niet opmerken. Mocht ze zich dan met ons gaan bemoeien, dan zullen we haar wel iets weten te vertellen dat ze zeker niet graag zal horen. We mogen ons alleen tegenover haar niet vriendelijk en nog minder terechtwijzend gebiedend gedragen, maar heel onverschillig, hetgeen ze het minst kan verdragen. Zo zullen we haar het vlugst kwijtraken. Ik geloof haar al bijna door en door te kennen.'
«« 41 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.