Chanchah's hernieuwde vraag naar de grote Lama - Martinus' verlegenheid en loze uitvluchten - Chanchah' s antwoord: 'O jij arme ezel!'

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 101 / 204 »»
[1] Bij deze woorden klopt CHANCHAH hem al op de schouder en zegt: 'Nu, dienaar van Lama? Hoe lang laat je die arme Chanchah wachten op een goed en duidelijk antwoord, waarnaar haar hart heviger verlangt dan haar ziel naar duizend levens!
[2] 0 vriend, als ik duizend harten zou hebben en het mooiste wezen zou zijn, dat ooit onder de stralen van de zon wandelde: al die harten zullen van jou zijn en mijn mooie ogen zullen zich nooit van je afwenden, als je mij de waarheid zegt over datgene, wat je mij nog als antwoord schuldig bent. Ik heb echter maar één hart; dit ene hart zal je echter liefhebben als duizend harten, als je voor mij een ware vriend bent en mij óf in woorden óf indien mogelijk daadwerkelijk de grote Lama toont. Maar wee jij, als je het waagt om mijn hart, dat jou zo onmetelijk wil liefhebben, om de ruin te leiden!
[3] Het is waar, ik houd van je heerlijke broeder met een voor jou onbegrijpelijke gloed. Maar al deze gloed zal zich naar jou keren als je een ware vriend voor me wilt en kunt zijn. Op mijn woord kun je steviger bouwen dan op rotsen van diamant!'
[4] Martinus is door deze woorden helemaal verbijsterd. Hij ziet de onbegrijpelijk mooie Chinese als versteend aan en denkt en vraagt zich af, wat hij nu moet doen of zeggen. Na een heel lange poos zegt hij tegen haar:
[5] (BISSCHOP MARTINUS:) 'O jij bekoorlijke en buitengewoon mooie Chanchah! Als je niet zo onbegrijpelijk mooi zou zijn, dan zou ik al zoveel hebben gezegd. Maar als ik je aankijk, dan ben ik helemaal weg van verwondering en liefde voor jou en kan ik niet praten. Ik moet je daarom openlijk bekennen, dat zolang mijn ogen niet wat meer aan je gewend zijn, ik tegen jou niet veel verstandigs zal kunnen zeggen.
[6] Jij hebt wel gemakkelijk praten en ook dreigen, want mijn aanblik zal jou zeker niet in de war brengen. Mij gaat het echter bijzonder slecht wat mijn tong betreft, daar ze door jouw al te grote schoonheid compleet verpletterd en dan helemaal verlamd wordt, als ik met je moet praten. Daarom moet je ook een beetje geduld met me hebben. Stukje bij beetje zal alles in orde komen, als ik meer aan je schoonheid gewend ben.'
[7] CHANCHAH zegt: 'Als dat de reden is, zeg mij dan: Hoe was het jou dan wel mogelijk om zo helder met mij te spreken en een puur uit de lucht gegrepen oorzaak op te dissen over de reden waarom je met mij over het gevraagde niet kunt praten? .
[8] Zie, wie de tong gebonden wordt door de liefde, die praat als een dronkeman en stottert en zijn woorden hebben geen inhoud. Want een verlegen tong heeft geen wortels, die uit de bron der wijsheid haar woorden opzuigen. De wortels van jouw tong zijn echter vol van de sappigste spraak. Rechtvaardig jezelf daarom voor mijn hart als een man, maar niet als een loze grappenmaker! Wat ik tegen je zeg, is zo waar als mijn innerlijkste leven. Hoe kun jij dan alleen maar oppervlakkig en niet meer vanuit je hart tegen mij spreken?'
[9] Bisschop Martinus wordt nu nog meer verlegen en weet hoe dan ook geen enkel woord te bedenken, om zijn mooie tegenstandster te antwoorden. Hij begint daarom allerlei woorden en lettergrepen te stotteren, waarin geen enkele zin te bespeuren valt. Hoe langer hij zo stottert, des te grotere ogen zet Chanchah op en lacht af en toe heel fijntjes van medelijden. Na een poosje, als het gestotter van Martinus haar al te dol wordt, zegt ze:
[10] (CHANCHAH:) 'Vriend, ik heb medelijden met je; want je bent óf een sluwe vos óf een domme ezel - en het ene is nog slechter dan het andere! Ik houd je echter toch meer voor het laatste dan voor het eerste en dat verontschuldigt dan ook je verwerpelijke opschepperij, dat je ook een dienaar van de grote Lama zou zijn. Werkelijk, als Lama van zulke dienaren gebruik zou maken, dan zou Hij samen met zijn dienaren heel erg te betreuren zijn!
[11] Zie, ik heb van jou eerder wel tamelijk wijze woorden gehoord en dacht werkelijk, dat je serieus iets hogers zou zijn. Ik werd ook gedwongen dat te geloven door je pralende hoofddeksel en ook doordat je die échte wijze je broeder noemde. Nu is echter alles over jou mij helemaal duidelijk. Jij bent een zogenaamde goede ezel, die hier in het hemelrijk alleen maar vegeteert, omdat hij op aarde vast te dom was om ooit een zonde te begaan. En dus ben je waarschijnlijk zo'n goedmoedige ezelsziel, die niemand kwaad doet en als een schepsel van Lama ook alle achting verdient. Maar men kan van jou niet meer verlangen, dan wat de grote Lama in je natuur heeft gelegd. Je zult echter ook mij wel vergeven, dat ik van jou meer wilde hebben dan van jou te krijgen is. Ik ontsla je daarom van elke eerder van jou verlangde beantwoording!
[12] O jij arme ezel, wat spijt het me nu dat ik je zo bang heb gemaakt. Je hebt hier wel de gedaante van een mens, die bijna alle dieren in het geestenrijk krijgen omdat ze slechts betoverde mensen zijn, doch van het domste soort. Maar daarom ben je toch, wat je zeker op aarde was. Wees daarom maar weer goed, mijn arme, domme ezel! Wat spijt het me nu, dat ik eerst menselijke en zelfs ook hemelse wijsheid van je heb geëist. Nietwaar, mijn lieve ezel, je neemt het me toch niet kwalijk?'
[13] Bisschop Martinus ziet er nu spinnijdig uit en hij zou de Chinese graag eens flink de mond willen snoeren, zoals men wel pleegt te zeggen. Maar omdat hij zich hierdoor van de lastige beantwoording ontheven ziet, slikt hij al deze opmerkingen in en verwijdert zich heel bescheiden van zijn Chanchah, die hem echter toch niet uit het oog verliest.
«« 101 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.