Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 12 / 204 »»
[1] Na een lange pauze, waarin hij toch ietwat angstig de zo moedig beschimpte en zelfs uitgedaagde Godheid verwachtte, begint hij weer met de volgende iets minder luide alleenspraak:
[2] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Niets, niets en nog eens niets! Ik kan uitdagen wie ik wil, honen wie ik wil, grof beschimpen wie ik wil, hier is niemand, hier hoort mij niemand, ik ben als een totaal op zich zelf staand, zichzelf bewust leven geheel alleen in de volstrekte oneindigheid!
[3] Maar ik kan toch niet alleen zijn? Die vele duizend maal duizend miljoenen mensen van de aarde die net zoals ik werden geboren, geleefd hebben en weer zijn gestorven, waar zijn die dan terecht gekomen? Hebben zij helemaal opgehouden te bestaan, of hebben zij op de talloze plaatsen van de totale oneindigheid - eindeloos ver van elkaar verwijderd - evenals ik eenzelfde droevig lot? Dat lijkt mij wel het meest waarschijnlijk, want mijn vroegere gids en daarna die mooie schapen en lammeren waren toch een zeker bewijs, dat er in deze eindeloze wereld nog ergens mensen bestaan. Maar waar, waar, waar? Dat is een andere vraag!
[4] Daar aan de overkant van deze eindeloze zee zal wel weinig levends meer zijn - maar waarschijnlijk wel onmetelijk ver achter mijn rug. Als ik maar terug kon, dan zou ik dit willen proberen en ze opzoeken. Jammer genoeg ben ik hier zo door water omringd en ingesloten, dat een terugkeer bijna onuitvoerbaar lijkt.
[5] Hier onder mijn voeten is het nog wel droog, en ik sta nog op vaste grond, hoewel die mij maar net kan dragen. Maar als ik mijn voeten zou verzetten, voorwaarts of achterwaarts, hoe zou het mij dan vergaan? Ik zou zeker in de bodemloze diepte wegzinken.in dit eindeloze watergraf. Daarom moet ik hier wel blijven tot in alle eeuwigheid, wat in ieder geval voor mij wel een plezierige conversatie zal opleveren!
[6] Ach, als er hier toch eens een klein, betrouwbaar schip was, waar ik onbekommerd in kon stappen en dat ik sturen kon waarheen ik wilde. Wat een heerlijkheid zou dat zijn voor mij armzalige dui-- oh, nee, die naam mag nooit over mijn lippen komen. Ofschoon de dui--nee - die 'God sta ons bij' wel evenmin zal bestaan als de Godheid zelf, maar het begrip op zichzelf is zo verschrikkelijk, dat men het eerlijk gezegd niet gemakkelijk zonder heimelijke huivering kan uitspreken!
[7] Maar wat zie ik daar op het water, niet ver hier vandaan? Is dat een monster of misschien zelfs een schip? Kijk, volgens mijn verlangende ogen komt het steeds dichterbij! Bij God! - het is werkelijk een schip, een echt mooi schip met zeil en roer! Nee maar - als dat hier zou komen dan zou ik weer aan een God moeten gaan geloven, want zoiets zou een te opmerkelijk bewijs zijn tegenover alles wat ik tot nu toe heb uitgekraamd! Ja, het komt steeds dichterbij! Misschien is er zelfs iemand aan boord? Ik zal om hulp schreeuwen: misschien hoort iemand mij?!
[8] Hé daar, hé daar! Help mij! Hier wacht al een eindeloze tijd een ongelukkige bisschop, die ooit in de wereld de grote mijnheer heeft uitgehangen, maar nu in deze geestenwereld in de grootste armzaligheid is weggezonken en zich niet meer kan redden en zich geen raad weet! O God, o grote, almachtige God, als U werkelijk bestaat, help mij, help mij!'
[9] Kijk nu, het schip nadert behendig de oever waar onze man zich bevindt. Aan boord is een bekwame schipper te zien, dat ben Ik Zelf. En achter onze man staat de engel Petrus, die nu, wanneer het schip tegen de oever stoot, samen met de bisschop behendig aan boord gaat.
[10] De bisschop ziet echter alleen Mij als de Schipper; de engel Petrus ziet hij nog steeds niet, daar deze voortdurend achter hem loopt. Hij gaat met een allervriendelijkst gezicht recht op Mij af en zegt:
[11] 'Welke God of andere goede geest regelde het, dat jij met jouw schip op deze reusachtig grote zee juist hierheen verdwaalde of opzettelijk hierheen koerste, waar ik een ondenkbaar lange tijd op redding wachtte? Ben jij misschien een loods in deze geestenwereld of een reddingswerker? Mensen zoals jij moeten hier ongelooflijk zeldzaam zijn, omdat ik al sinds onheuglijk lange tijden niet het geringste spoor van de een of andere mens ontdekt heb!
[12] O, vriendelijke en lieve vriend! Jij lijkt mij veel beter van aard te zijn dan degene die eeuwen geleden zichzelf als gids in deze wereld aan mij opdrong om mij op de juiste weg te brengen. Maar dat was me een leider non plus ultra*! (* Onovertreffelijk ) God de Heer moge hem vergeven; want het ging steeds slechter gedurende de korte tijd dat hij mij leidde!
[13] Eerst moest ik mijn bisschopsgewaad, dat ik God weet hoe van de aarde heb meegenomen, afleggen en daarvoor in de plaats deze boerenkleding aan trekken, die wel van de allerbeste stof gemaakt moet zijn, anders zou ze zelfs bij mijn rustige gedrag onmogelijk miljoenen aardse jaren intact hebben kunnen blijven.
[14] Daarmee zou ik nog wel redelijk tevreden zijn geweest, natuurlijk met de hoop op een beter lot. Alleen, wat deed toen die held van een leider? Hij zelf nam mij onder grote morele druk in dienst voor het hoeden van zijn schapen en lammeren.
[15] Ik nam dit werk bereidwillig aan - ofschoon het op lutherse grond was – en ging met een dik boek vol namen van zijn kudde naar buiten om te doen wat mij opgedragen was. Maar wat zag ik daar? De kudde veranderde in beeldschone meisjes! Van schapen en lammeren was geen spoor meer te ontdekken!
[16] Ik had hun namen uit het boek moeten oplezen, maar in de hele omgeving kwamen zulke dieren niet meer voor, terwijl ik die tevoren toch duidelijk vanuit het huis van deze lutherse leider had gezien!
[17] Wel kwamen, zonder zich uit het boek te laten roepen, deze mooie meisjes in grote getale naar mij toe, maakten gekheid met mij en kusten mij zowaar. En één, de allermooiste, heeft zelfs haar beide armen om mij heen geslagen en me met een betoverende bevalligheid aan haar zachte borst gedrukt, dat ik daardoor in zo'n geluksroes kwam, als ik op de wereld nog nooit heb meegemaakt.
[18] Deze hele geschiedenis was in wezen zeker niet slecht, vooral niet voor een nieuweling in deze wereld; want wist ik van tevoren, dat ik in plaats van schapen en lammeren zulke meisjes onder mijn hoede zou krijgen?
[19] Maar toen was zo snel als de bliksem ook mijn mooie gids al aanwezig en gaf mij een preek, die Maarten Luther niet misstaan zou hebben. Daarna gaf hij mij onder vele bedreigingen nieuwe, maar nog dommere en vagere voorschriften die ik precies moest opvolgen, om tenslotte de schapen en lammeren op een aangewezen berg te brengen!
[20] Met deze zonderlinge opdracht toch al niet erg tevreden, kreeg ik daarna noch de leider, noch de kudde te zien, wachtte God weet hoeveel miljoenen jaren - maar tevergeefs; en tenslotte wilde ik dat boek voor mijn fraaie werkgever in zijn huis terugleggen. Maar het boek, dat waarschijnlijk een soort geestelijke automaat was, verdween vanzelf te samen met de hele omgeving; en tenslotte ging ook ik weg. Ik ben tot hier gekomen en kon niet meer verder, schold een tijdlang wat ik maar kon en werd uiteindelijk totaal wanhopig, omdat er gedurende zo lange tijd nergens ook maar enige redding kwam opdagen.
[21] Eindelijk kwam jij als een waarlijk goddelijke reddende engel hierheen en hebt mij opgenomen in je veilige schip. Neem mijn grootst mogelijke dank daarvoor aan! Had ik maar iets waarmee ik dit goed kon maken, hoe goed zou dat mijn eeuwig dankbare hart doen! Maar je ziet, dat ik hier armer ben dan alles, wat een mens maar arm kan noemen en behalve mijzelf niets bezit. Neem daarom voor je grote vriendschap genoegen met mijn dank en met mijzelf, als je mij kunt gebruiken voor een of andere dienst!
[22] O God, o God, hoe rustig en zeker vaart jouw schip over de bruisende golven van deze onmetelijke zee en wat een aangenaam gevoel! O, jij goede goddelijke vriend, nu moest mijn vorige, zeer bekrompen gids hier zijn! Het zou zeker de moeite lonen hem aan jou voor te stellen en te laten zien wat een goede leider en redder voor gevoel moet hebben, wil hij een echte gids zijn! Ik was wel zelf op de wereld ook ooit een leider, maar - daarover zwijg ik. - O dank je! Hoe heerlijk vaart dit scheepje!'
«« 12 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.