Martinus' ontmoeting met Petrus en Johannes - Over het wezen van de liefde en de wijsheid bij de zonnemensen

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 129 / 204 »»
[1] Als Martinus weer geruime tijd door wandelt en zichzelf stilletjes afvraagt, wanneer het dal eens tevoorschijn zal komen, komen Petrus en de evangelist Johannes hem tegemoet en groeten hem zeer vriendelijk. Hij herkent ze meteen, vooral Petrus, die zijn eerste gids was in de geestelijke wereld en hij kan van vreugde nauwelijks spreken, dat hij zijn Petrus die hij nu al zo lang had gemist, weer eens te zien krijgt. Na een poosje van vreugde over het weerzien zegt Martinus:
[2] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Maar vriend, broeder, jij rots van het Woord Gods, waar was je dan zo lang? Waarom kwam je niet bij me in het huis, dat de Heer mij heeft gegeven? O, als je daarbij aanwezig was geweest, wat zou je je dan enorm hebben verbaasd, wat de Heer allemaal voor onbegrijpelijke wonderen tot stand heeft gebracht! Maar ik ben nu bijzonder blij, dat je eindelijk weer eens bij me bent. Nu zul je toch wel weer een langere tijd bij me blijven?'
[3] PETRUS zegt: 'Lieve broeder, je weet, dat we allen slechts één wil hebben en deze wil is die van de Heer. Wat Hij wil en opdraagt, dat is goed! De oneindigheid is groot en vol van Zijn werken; maar wij zijn Zijn kinderen en zijn als het ware Zijn arm. Daarom zijn wij nu eens hier, dan weer daar. Hoe en waar de Heer ons wil gebruiken, daar zijn we onmiddellijk, of dit nu miljarden zonneafstanden verder omlaag of omhoog is, dat maakt niets uit - want voor ons zijn er in ruimtelijke zin geen afstanden meer.
[4] En zo heb ik na jou veel te doen gehad en kon niet zichtbaar bij je komen. Maar nu heb ik samen met onze liefste broeder Johannes weer wat meer tijd en zal ik een hele poos in je gezelschap blijven. Maar de echte hoofdoorzaak daarvan is steeds de Heer en Vader Jezus. Zonder Zijn zichtbare aanwezigheid kunnen wij het nooit lang uithouden, en al helemaal niet op momenten, waarop Hij Zelf weer eens heel werkzaam wordt en Zijn geduld en lankmoedigheid achter zich laat.
[5] O vriend, op de hemellichamen, vooral op de lieve aarde, gaat het tekeer, dat je je daar geen voorstelling van kunt maken. Daarom wordt ook de Heer actief en wij zullen al gauw dingen zien, waarvan je tot nu toe geen voorstelling hebt. Maar als wij hier nu op de zon zullen afdalen naar haar grote valleien, dan kun je jezelf ervan overtuigen, hoe het hier in de grote landen van de lichtwereld werkelijk heel ongehoord begint toe te gaan. Op de wijze zoals wij ons natuurlijk bewegen zullen wij nog een flinke tijd nodig hebben, tot we in het eerste dal aankomen. Je zult wonderen zien, waarvan je je tot dusver geen voorstelling kunt maken, ofschoon je nu samen met mij een bewoner van de derde hemel bent!
[6] Alleen moet je het begrip 'ernst' nooit uit het oog verliezen, want de zonnemensen zijn heel curieus. In hun uiterlijk zijn ze een afspiegeling van de hemel en in hun innerlijk zijn ze sluwer dan de vossen. Ze hebben de grootste hoogachting voor ons als reine kinderen van God. Maar als je hun ook maar een of andere zinnelijke zwakheid toont, dan raak je ze niet zo gauw meer kwijt. Ze zullen je dan met een wijsheid tegemoet treden, waarvan je tot nu toe nog niet het flauwste vermoeden hebt. Onze broeder hier zal je heel wat meer kunnen zeggen, omdat hij hoofdzakelijk met de zonnebewoners van doen heeft.'
[7] MARTINUS zegt: 'Luister, mijn beste broeder, jouw verhaal is weliswaar heel aantrekkelijk, maar ik heb niet zo'n zin om al gauw met deze lichtwereldbewoners samen te komen, als deze wezens zulke vreemde snuiters zijn. Ik weet al dat ze oneindig mooi zijn, omdat ik al eens een keer het geluk had er vanuit mijn huis enkelen te zien. Maar dat er achter hun schoonheid zekere wijsheidskneepjes schuilen, dat wist ik nog niet met zekerheid.
[8] De Heer heeft me wel aanwijzingen gegeven, hoe ik me moet gedragen - en deze stemmen met jouw opmerkingen precies overeen. Maar er is me nog niets duidelijk aangegeven over een zekere arglistige sluwheid. De Heer moge mij en jullie sterken, geliefde broeders; ik zal hun die kunstjes met jullie hulp wel afleren! Oh, dat zou fraai zijn, als wij door deze gladde lichte zonneschoonheden in de val zouden kunnen lopen.'
[9] JOHANNES zegt: 'Broeder, de liefde is één en staat voor liefde geheel open! De liefde herkent de liefde snel! Maar de wegen van de wijsheid zijn oneindig; afgezien van de Heer zullen wij ze in eeuwigheid wel nooit volledig doorzien. Daarom moet men op eigen kracht absoluut niet met de wijsheid strijden, doch alleen maar door de Heer. Alleen aan Hem zijn alle wegen duidelijk bekend, omdat alle oneindige wijsheid uit Hem is, - daarom is ook alleen Hij de weg, de waarheid en het leven!
[10] Je weet, dat de Heer mij de grote gave van de diepste wijsheid heeft verleend. Hij heeft mij een zeer diepgaande openbaring gegeven en daarmee nu ook de volkeren van alle zonnen en heeft eonen zeer wijze geesten onder mij gesteld, die echter toch allemaal uit mijn overvloed putten. En zie, zelfs mij hebben vooral de bewoners van deze zon danig in verlegenheid gebracht! Als op zulke momenten de Heer me niet te hulp zou zijn gekomen, dan had ik smadelijk kunnen vertrekken!
[11] Als ik, die nu toch al zo'n 2000 aardejaren met de zonnevolkeren te maken heb, soms nog in het nauw gedreven word, hoe zou het jou dan wel vergaan, nu je voor de eerste keer in aanraking met deze volkeren komt?!
[12] Zie, hoe heerlijk deze bergstreek nu is, hoe majestueus deze lichte rotsen oprijzen in de lichthemel als grote diamantkristallen en hoe ook deze hoogvlakte getooid is met de heerlijkste bloemen van een voor jou zeker onbeschrijflijke pracht, en hoe zacht deze weg zich ook uitstrekt als de meest stralende regenboog. Maar toch is al deze heerlijkheid slechts iets louter armzaligs vergeleken met de harmonie, die je beneden in het dal tegemoet zal komen vanuit een enkele blik van een zonnemens.
[13] En dan moet je eerst de harmonie van de woorden, die uit de zuivere kelen van deze meer dan heerlijke redenaars en zangers van deze lichtwereld komen, in overweging nemen. Ik zeg je dat je stokstijf zult staan van verwondering en verrukking en je zult nauwelijks durven denken, laat staan spreken of zelfs een uiteenzetting geven aan diegenen, die je alleen al met één blik de mond tot in je maag kunnen snoeren!
[14] Wil je met deze onbeschrijflijk mooie en verstandige wijze zonnemensen van beiderlei geslacht overweg kunnen, dan moet je uiterlijk een volkomen nuchtere indruk maken. Maar innerlijk moet je heel welwillend zijn ten opzichte van hen, dan zullen ze in jou gauw een burger van de grote hemel zien, aan wie grote macht is verleend en zullen ze je respecteren en liefhebben.
[15] Maar de liefde is bij hen ook heel anders dan bij ons, kinderen van de Heer. Het is ook wel een soort genegenheid vanuit het hart, maar alleen in zoverre de wijsheid haar niet te niet doet. Want zodra de liefde ook maar een minimum sterker wordt dan haar licht, dan gaat het overheersende deel van de liefde meteen over in een spontaan en hevig oplaaien. Deze oplaaiende liefdesvlam verenigt zich dan meteen met het innerlijk licht van de wijsheid, waar dan weer in plaats van de liefde slechts een versterkte wijsheid tevoorschijn komt, die dan dikwijls kouder is dan de zuidpool van de aarde.
[16] Daarom is op het punt van de vrouwenliefde, waarop jij zeer gesteld bent geweest, bij deze zonnevrouwen zo goed als niets te beginnen. Vooral de vrouwen zijn hiervoor het allerminst ontvankelijk.
[17] Zie, broeder, als je deze regels nauwkeurig in acht neemt, dan zul je veel zaligheid aantreffen bij de zonnevolkeren. In het tegenovergestelde geval zul je echter heel erg in verlegenheid worden gebracht, net zoals bij Satana, toen jij haar in die andere gedaante, in het aangezicht van de Heer had willen kussen!'
[18] MARTINUS zegt: 'Maar in hemelsnaam, zeg mij, was jij daar dan ook bij?'
[19] JOHANNES zegt: 'O zeker! Zie, jouw huis heeft immers ook grote galerijen, die je nog helemaal niet kent. Ik zeg je, daar bevinden zich heel veel toeschouwers als de Heer zo machtig werkend aanwezig is. Niet alleen ik, maar alle ontelbare hemelburgers hebben deze scène bijgewoond! Jij zult zelfs onder de bewoners van de zon velen aantreffen, die je dat meteen zullen voorhouden, als je je ook maar ergens in zou vergissen.'
[20] Martinus trekt daarop een verbluft gezicht en zegt na een poosje: 'Dat is een mooie geschiedenis! O, dat ziet er van te voren al bijzonder goed uit! Nee, nu hebben jullie het ook gezien en deze fijnzinnige zonnebewoners ook. O, dat is fraai! Maar nu is ook alles gelijk. De zon heeft me op aarde dikwijls danig laten zweten, dus zal ze me nu des te minder sparen, nu ik zo gelukkig ben in dit geestelijke lichaam haar hoogst eigen bodem te betreden. Vooruit dan maar; ik merk het al van tevoren: dit zal me wat worden!'
«« 129 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.