Medelijden van de drie zonnedochters met de flauwgevallen nonnen - Hun opwekking door de Heer - Het gesprek van Johannes en Martinus met de zonnedochters over de Heer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 143 / 204 »»
[1] Na deze woorden zijn ze helemaal stil en HET DRIETAL zegt tegen Martinus, Petrus en Johannes: 'Ach, daar heb je het nu! Als jullie dit al van te voren hebben geweten, waarom vroegen jullie ons dan, ons onbedekte gezicht aan hen te laten zien? Nu liggen de arme schepsels hier levenloos voor ons. Wie zal hun nu weer een nieuw leven geven? Kunnen jullie dat soms? Oh, als jullie dat kunnen, wek die arme vrouwen dan weer op, want wij hebben veel medelijden met ze. Ach, hadden wij ons maar niet voor hen onthuld!'
[2] JOHANNES zegt: 'Maak jullie daarover geen zorgen! Wat deze schepselen hier overkwam door jullie in prachtige vorm gegoten schoonheid - die door God de Heer speciaal werd verhoogd, - is voor hen bijzonder goed en heilzaam. Juist daardoor zijn ze verlost van een laatste, maar zeer zware materiële last, die hen anders nog lang zou hebben gekweld en ongeschikt zou hebben gehouden, om hogere en hoogste vreugden van de hemel Gods te genieten. Maar nu is deze last ineens voor eeuwig van hen geweken. Daarom zullen ze ook spoedig opstaan voor een beter en zuiverder leven en zullen jullie zonder ergernis, schande en schade kunnen aanschouwen net als ons. Zij zullen jullie van heel veel nut kunnen zijn, omdat zij immers dochters van de allerhoogste en heilige Vader zijn!
[3] Ze zijn nu weliswaar zo goed als dood. Want nu werd hun de valse liefde afgenomen, die zij tot nu toe in hun leven verreweg belangrijker vonden dan de liefde tot God, de eeuwige Heer van alle heerlijkheid en alle leven. Maar zie, daar vanuit de achterhoede van dit grote gezelschap komt juist een man, een vader tussen twee dochters in, hier naar toe. Deze zal degenen die nu dood lijken te zijn op het juiste moment weer tot het leven terugroepen en voor jullie ogen zal zich daardoor Gods heerlijkheid openbaren. Wees dus niet ongerust; want wat dezen is overkomen is een heilzame daad voor hun hart, dat nog heel ijdel was.
[4] HET DRIETAL zegt: 'O heerlijke, ons reeds bekende vriend! Omdat je ons nu zoveel troostends hebt gezegd, zeg ons dan ook, wie dan die man is die nu tussen zijn twee dochters in hier naar toe wandelt. Is het ook een broeder van jullie en komt hij ook net als jullie van dezelfde planeet?'
[5] JOHANNES zegt: 'Zoals jullie Hem daar nu zien wandelen, is Hij wel voor ons allen een broeder. Hij stamt evenals wij wat Zijn hier zichtbare gestalte betreft van de aarde, dat is die kleine wereld die jullie wijzen gewoonlijk de Heilige Planeet noemen. Maar desalniettemin is Hij toch ons aller Meester en daardoor ook onze Heer! Want wie een meester is, is ook een heer. Doch Hij is onze Meester in alle dingen; daarom is Hij ook een Heer van alle dingen die door God zijn ingesteld!'
[6] HET DRIETAL zegt: 'O, als dat zo is, dan is hij dus veel meer dan jullie? Misschien zoals bij ons de hoogste wijze, aan wie niet alleen alle mensen van deze grote wereld, maar ook alle bergen en wateren en alle dieren en planten moeten gehoorzamen?'
[7] JOHANNES zegt: 'Ja, ja, zo ongeveer; maar nog iets meer, zoals jullie zelf spoedig zullen kunnen vaststellen.'
[8] HET DRIETAL zegt: 'Moeten wij ons misschien ook voor hem bedekken?'
[9] JOHANNES zegt: 'Dat is niet nodig! Hij kent jullie hele wereld allang, nog voor ze bestond en nog voor wij en jullie wijzen er waren.'
[10] Dat verwondert DE DRIE ZONNEDOCHTERS zo, dat ze daarop antwoorden: 'Wat zeg je? Dat is iets, wat we nog nooit hebben gehoord, zelfs niet van onze hoogste en grootste wijzen. Want deze zeggen dat onze lichtwereld als een moeder is voor alle andere werelden en dat ze daarom ook de oudste van alle is. Maar als onze grote wereld, die bijna geen einde heeft, de oudste is - wat vast en zeker zo is, omdat wij er al dikwijls getuige van waren, hoe uit haar wijdse schoot nieuwe, weliswaar maar kleine planeten geboren werden -, hoe kan dan een wijze van een andere en zeker kleinere planeet, die ook uit onze wereld werd geboren, ouder zijn dan onze wijzen, ja zelfs ouder dan onze grote, bijna eindeloze wereld!
[11] O jij anders zo heerlijke vriend, je hebt je nu toch zeker wel wat verrekend. Of het zou moeten zijn, dat deze meester een eerste engelgeest was, dan zou het inderdaad wat anders zijn; dan zou je wel gelijk kunnen hebben. Maar omdat dat moeilijk het geval kan zijn - wat wij opmaken uit het feit, dat er helemaal geen lichtglans om hem heen is, wat toch bij de andere engelgeesten steeds zo sterk het geval is, dat wij bij hen vergeleken bijna donker lijken -, moet je het ons dus wel ten goede houden, als wij je hier een kleine rekenfout toeschrijven.'
[12] JOHANNES zegt: 'Mijn geachte dochters! Jullie wijzen rekenen wel goed, maar wij rekenen beter. Want zie, er is een groot verschil tussen ons en jullie: Wij zijn ware kinderen van de Allerhoogste; maar jullie allen zijn slechts Zijn schepselen en kunnen alleen door ons Zijn kindskinderen worden! Dat weten jullie ook uit de mond van jullie wijzen. En als dat zo is, zeg mij dan wie ouder is: de kinderen of de kindskinderen, wat jullie zijn?'
[13] Hier kijken DE DRIE verbaasd van op en ze zeggen na een poosje: 'O, jouw vraag is van een al te diepe wijsheid! Deze kunnen wij je niet beantwoorden. Misschien zouden onze wijzen dat wel kunnen, wat we echter ook niet kunnen beweren, omdat wij natuurlijk niet kunnen berekenen, hoe ver hun wijsheid reikt. Maar laten wij nu deze zaken rusten, want jullie Meester en Heer - zoals je ons hebt gezegd - is al tamelijk dichtbij gekomen. We willen ons waardig voorbereiden op zijn ontvangst. Zeg ons alleen nog hoe hij het het liefst heeft, dat men hem tegemoet komt, opdat wij ons daar innerlijk en uiterlijk op kunnen voorbereiden.'
[14] JOHANNES zegt: 'Wenden jullie je omtrent dit punt tot je tweede vader Martinus die jullie eerder heeft leren liefhebben. Hij zal het jullie heel precies zeggen.'
[15] Daarop richten de drie zich meteen tot Martinus en deze zegt:
[16] (MARTINUS:) 'Mijn geliefde dochters! Bij deze Meester en Heer geldt niets dan uitsluitend en alleen de zuivere liefde. Kom Hem daarom met de grootste liefde tegemoet, dan zullen jullie Hem voor je winnen. Hebben jullie Hem echter gewonnen, dan hebben jullie alles gewonnen, want Hem zijn alle dingen mogelijk. Hij zou jullie zelfs tot ware Godskinderen kunnen maken, daar ben ik volledig van overtuigd!'
[17] DE DRIE zeggen: 'Mogen wij hem dan ook zo liefhebben, zoals wij jou eerder hebben liefgehad? Zouden wij ons ook zo met onze pas ontwaakte hartelust vast tegen hem aan mogen vlijen?'
[18] MARTINUS zegt: 'Absoluut, de liefde kan bij Hem nooit een misstap doen. Zou Hij ook in het uiterste geval tegen jullie zeggen: 'Raak me niet aan!', laat je daardoor dan toch niet tegenhouden en ontvlam alleen maar des te meer voor Hem. Sluit Hem rotsvast in je hart, dan zal Hij jullie wel vanzelf tegemoet komen en zal jullie in alle volheid toestaan, waar je hart naar zal dorsten. Heeft Hij jullie eenmaal in Zijn hart opgenomen, pas dan zullen jullie een zaligheid in je voelen, waarvan geen wijze van jullie planeet ook maar het minste vermoeden heeft!'
[19] HET DRIETAL zegt: 'Ach, die twee gelukkigen zullen stellig een dergelijke zaligheid volop genieten? Wat moet het toch een machtige hemelgeest zijn, dat jullie, als ware kinderen van de allerhoogste Geest, hem als jullie Heer en Meester erkennen! Vast en zeker moet Hij de eerste zoon van de Allerhoogste zijn en daarom ook Zijn lieveling en Zijn alles?'
[20] MARTINUS zegt: 'Ja, jullie zijn nu bijna op de kern gestoten; zo is het ongeveer. Maar wees nu heel rustig. Hij zal hier nu dadelijk zijn. Zie, de doden beginnen zich bij Zijn naderen al te bewegen; dus nu maar rustig. Hij is oneindig beminnelijk, niet waar, mijn lieve dochters?'
[21] HET DRIETAL zegt heel verrukt: 'Ach hemel, ach hemel! Van zo'n beminnelijkheid bestaat er beslist geen tweede in alle eindeloze hemelen! Ach, wat een onbeschrijflijke zachtmoedigheid straalt er vanuit zijn hele wezen. Ach, hoe meer hij dichterbij komt, des te beminnelijker wordt hij. O vergeef ons, als wij je moeten zeggen, dat jullie, ook als kinderen van de Allerhoogste, toch bijna lege schaduwen lijken vergeleken met hem. Ach, hoe dichter hij bij ons komt, des te helderder wordt het in ons hart, zodat men van geen enkel wezen méér zou kunnen houden dan van hem!
[22] O vriend, nieuwe geestelijke vader van ons, wij kunnen ons hart nu niet meer in bedwang houden; het verlangt te hevig naar hem! Nu blijft hij ongeveer tien stappen voor ons staan, en - ach kijk daar eens! Zie, hij wenkt met zijn wijsvinger! O zeg ons, voor wie is deze heilige wenk bedoeld? Zie, de bergen van deze planeet buigen, zo vaak hij wenkt! En daar beneden diep in het dal, komt het grote water omhoog en het beeft! - O zeg ons, voor wie deze heilige wenk bestemd is?'
[23] MARTINUS zegt, ook heel ontroerd: 'Voor jullie, jullie, mijn geliefde dochtertjes, en na jullie deze keer stellig jullie hele zonnewereld! Snel daarom naar hem toe en doe zoals ik jullie eerder heb geleerd!'
[24] HET DRIETAL zegt: 'Ach, breng ons er naar toe. Wij hebben niet de moed en de kracht, want onze al te hevige liefde verlamt onze ledematen!'
[25] Martinus, Johannes en Petrus begeleiden nu meteen het drietal en brengen hen voorzichtig bij Me.
«« 143 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.