Verbazing van Chanchah en Gella over de schoonheid van de drie zonnedochters - Lof van de Heer voor Martinus als mensenvisser - Het openstaan voor genade en het aannemen ervan

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 144 / 204 »»
[1] Als het drietal met hun gidsen bij Mij aankomt en Chanchah en Gella deze drie buitengewone schoonheden zien, schrikken ze gewoonweg en Chanchah zegt:
[2] (CHANCHAH:) 'O, mijn almachtige Vader, wat zijn dat dan voor wezens? Van zo'n onbegrijpelijke schoonheid heeft zelfs het meest gloeiende mensenhart nog nooit gedroomd! O Vader, zijn dat ook geschapen wezens of oergeesten, wier aard sinds alle eeuwigheid volmaakter was dan het licht van de zuiverste ster?
[3] Ach, wat moet ik er vergeleken met hen ontzettend lelijk uitzien. Ja, als ik hen hier bekijk, dan lijkt het mij - O vergeef me zo'n gedachte! - juist, alsof het voor U, o Vader, bijna onmogelijk zou zijn, de vrouwelijke mensengedaante zo oneindig mooi vorm te geven. Stellig is zo'n gedachte even dom en dwaas als ik zelf nu. - Werkelijk, hun eindeloze schoonheid is voor mij bijna totaal onverdraaglijk!'
[4] Na deze woorden zwijgt Chanchah; Gella is echter al van meet af aan stil en weet zich zelf geen raad, doch zucht alleen maar heimelijk in het besef van haar vermeende ontzettende lelijkheid.
[5] IK laat echter het tweetal met de beste reden een poosje in deze verslagenheid en zeg vervolgens tegen Martinus: 'Nu, Mijn geliefde broeder Martinus, het vissen gaat jou heel goed af. Je hebt voor Mij immers zelfs al drie heel aardige visjes uit de diepe wateren van de zon gevangen, wat Mij heel erg verheugt. Ik zie wel dat het vissen je hier beter lukt dan op aarde. Daarom zal Ik je wel tot een echte visser in de wateren van de zon moeten maken. Je wordt nu al bijzonder sterk en past goed bij Mijn broeders Petrus en Johannes, die steeds Mijn belangrijkste vissers in de gehele oneindigheid zijn.
[6] Werkelijk, deze keer heb je jezelf meer dan voortreffelijk gedragen. Zie, dat is de eerste echte vreugde, die je Mij hebt bereid! Want tot nu toe is het nog bijna geen uitgezonden visser in deze lichtwereld gelukt, mensen van deze planeet in het net van de liefde te vangen. Hun wijsheid is groot en hun schoonheid heeft vele vissers totaal buiten zinnen gebracht. Maar jij hebt je werkelijk een meester betoond. Ik zal je daarom al grotere dingen moeten toevertrouwen, omdat je in het klein zo verdienstelijk hebt gewerkt!'
[7] MARTINUS zegt: 'O Heer, o Vader, dit is teveel genade! U weet immers, dat men van een os niet meer kan krijgen dan een stukje rundvlees. En wat ben ik dan voor U anders dan een os en soms af en toe ook nog een ander beest? U weet wel wat voor beest ik bedoel!
[8] Zonder Uw bijzondere genade zou ik mij in gezelschap van deze drie allerliefste dochters zeker bijzonder zwak en slecht hebben gedragen. Al hebben ze mij met hun wijsheid dan ook geen al te hevige por in de ribben gegeven, des te heviger hebben ze mij met hun allerbekoorlijkste schoonheid geraakt.
[9] Oh, en wat voor een schoonheid van top tot teen! Maar toen ondersteunde U mij door middel van de twee sterke broeders en zie, toen ging het wel. Als U mij ook maar een beetje vrij zou hebben gelaten, dan zou ik immers meteen het onderspit hebben gedolven met de kracht die ik heb. Hoe het dan verder met mij zou zijn gegaan, dat zult U, o Heer, zeker het beste weten!'
[10] IK zeg: 'Mijn lieve broeder, je hebt werkelijk goed geantwoord, want zonder Mij kan niemand iets doen. Maar zie, de zaak ligt zo:
[11] Het doen toekomen van Mijn genade is zeker Mijn werk, dat aan niemand wordt voorbehouden. Maar het aannemen van deze genade en het handelen daarnaar, dat is het eigen werk van iedere vrije geest en dientengevolge ook het jouwe. En daarom loof Ik je, dat je juist Mijn genade zo voortreffelijk hebt aangenomen en daarnaar hebt gehandeld!
[12] Ik laat Mijn genade aan velen ten deel vallen en ze erkennen deze ook en loven Mij daarom. Maar als ze daarnaar moeten handelen, dan letten ze niet op de genade en blijven alsmaar in hun aardse, slechte gewoonten. Zolang ze in het lichaam zijn, doen ze wat hun vlees welgevallig is en blijven zinnelijk tot op het laatste moment. Komen ze dan in het geestenrijk, dan zijn ze nog tien keer erger dan op de aarde, omdat ze hier alles kunnen hebben wat ze willen. Toch hebben ze dan nog steeds in even grote mate Mijn genade; maar zij zien deze niet en dat is erg voor hen.
[13] Jij hebt nu daadwerkelijk acht geslagen op Mijn genade en bent daarom Mijn lof waard. Vooral hier, waar het duizend maal moeilijker is dan op aarde, om Mijn genade te laten werken. Ga daarom maar zo door, dan zal je geest zich spoedig in een vrijheidskracht verheugen, die haars gelijke zoekt!'
[14] PETRUS EN JOHANNES geven zelf getuigenis en zeggen: 'Werkelijk, wij tweeën zouden de moed niet hebben gehad bij de zonnevrouwen met de liefde aan te komen, omdat wij weten wat ze kunnen, als ze bij een geest ook maar de geringste zwakheid ontdekken. Maar Martinus is het gelukt. U, o Heer, alle lof daarvoor en voor Martinus een prachtige heldenkroon!'
[15] IK zeg: 'Ja, zo zij het! Maar stel Mij nu, Mijn lieve broeder Martinus, jouw drie visjes voor, zodat Ik van hun kan horen, hoe jij ze voor Mij hebt toebereid!'
«« 144 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.