Geruststellende woorden van de drie zonnekinderen - Martinus opnieuw in verzoeking - De vrouwen van de aarde in harmonie met de vrouwen van de zon - Het bevel van de Heer om in de woningen van de zonnedochters te trekken

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 153 / 204 »»
[1] DE ZONNEDOCHTERS merkten echter heel goed, in welke verlegenheid de vele vrouwen gebracht werden door hun ontkleding. Daarom naderen ook zij de vrouwen en zeggen: 'Geachte, aan ons geslacht verwante zusters, leg af en werp weg, wat jullie niet waardig is, dan zal onze gestalte jullie niet langer in de war brengen.
[2] Wij kunnen er niets aan doen, dat de Almachtige er welgevallen in had ons naar jullie mening zo oneindig mooi te vormen. Wij zijn dan ook niet in het minst ijdel of er zelfs, volgens jullie slechte aardse wijze, trots op, omdat wij immers maar al te duidelijk inzien dat het niet ons, doch alleen Gods werk is. Het zou heel dwaas en slecht van ons zijn, als wij verachtelijk naar jullie zouden kijken, omdat jullie uiterlijk niet zo mooi is als dat van ons.
[3] Niet wij immers, maar de kracht van de allerhoogste Geest heeft jullie evenals ons zo geschapen, als het in Zijn oneindige wijsheid goed en raadzaam was. Als wij echter werken van een- en dezelfde eeuwige Meester zijn, hoe zouden wij ons dan wederzijds verachtelijk kunnen aankijken en voorrang willen hebben wegens bepaalde eigenschappen, die niet onze verdienste zijn, doch die alleen God ons heeft verleend?
[4] Wees daarom vrolijk, lieve zusters van hetzelfde geslacht! Kijk ons niet langer met scheve ogen aan, dan zullen jullie ons uiterlijk net zo gemakkelijk verdragen als dat van jullie zelf. Zie, zelfs jullie mannen, voor wie wij zeker nog veel aantrekkelijker zijn, verdragen ons immers. Dus denken wij, dat jullie ons als geslachtsverwanten nog des te gemakkelijker zullen kunnen verdragen.'
[5] MARTINUS zegt bij zichzelf: 'Maar dan wel ternauwernood! Want jullie zijn nu ontzettend bekoorlijk! De lichtste aanraking van een arm zou iemand als ik immers ogenblikkelijk in zo'n grote extase brengen, dat men uit brandende wellust als een opgeblazen kikker meteen uit elkaar zou kunnen springen!
[6] O sapristi, die borst, die armen en voeten van kop tot teen! Nee, dat is absoluut niet uit te houden! Als ze nu zo aan mijn borst vielen, sapristi, dan zou het uit zijn met mij. Ja, het zou helemaal afgelopen zijn met mij! Ze zullen zich toch maar weer moeten aankleden, want zo zijn ze al te onverdraaglijk mooi en zelfs voor stenen nog te bekoorlijk!'
[7] DE VROUWEN zeggen: 'O heerlijke dochters van deze betere, grote aarde! Het is aan een kant wel waar, dat wij in het begin een beetje ijdel waren en we benijdden jullie zelfs heel erg om jullie schoonheid. Maar nu moeten we bekennen, dat het toch eigenlijk die voor ons onbegrijpelijke schoonheid is, die ons treft. Want onze ogen zijn te ongeoefend om een dergelijke aanblik te verdragen. Daarom vragen wij jullie, engelendochters, toch weer een kleed te willen aantrekken, anders zouden wij vanwege jullie aanblik helemaal moeten vergaan, hoewel wij in zekere zin al zalige geesten zijn en jullie nog wezens van deze aarde, met vlees en bloed omhuld!'
[8] DE ZONNEDOCHTERS zeggen: 'De inwilliging van jullie wens hangt, hoe bereidwillig wij jullie ook van dienst willen zijn, niet van ons af, doch van jullie meesters. Wat zij willen, dat zullen wij doen. Wendt jullie daarom tot hen!'
[9] IK zeg: 'Blijven jullie zo, want daarmee dienen jullie Mij! Ik weet waarom! Want, Mijn drie lieflijkste dochters, alhoewel op deze aarde geboren: niemand weet beter wat goed voor de kinderen is, dan alleen de Vader. Ik ben echter een ware en goede Vader van deze en van nog talloze andere kinderen. Daarom weet Ik ook het beste, wat hun van nut kan zijn en daarom wil Ik, dat jullie je niet anders bekleden, dan jullie je naar jullie eigen ordening op deze aarde kleden!'
[10] HET DRIETAL zegt: 'Heer, Meester en Vader van Uw kinderen, Uw wil is voor ons een heilig gebod! Maar kom nu toch eindelijk in onze woning! Laten we jullie daar eren en - als jullie willen - ook liefhebben met alle gloed van onze harten.'
[11] IK zeg: 'Ja, Mijn nieuwe dochters, nu willen wij jullie woningen betreden en gaan kijken, hoe ze er uitzien. Martinus, ga voorop met Petrus en Johannes! Jullie Borem en Chorel, volg het drietal met de vrouwen en de overige broeders. Achter Mij komen de Chinezen met hun vrouwen. Jullie drie zonnedochters en nu Mijn dochters, loop hier aan de zijde van Mijn twee zusters die Chanchah en Gella heten. Zo goed geordend zullen wij allemaal jullie woningen binnengaan!'
[12] HET DRIETAL zegt: 'Heer en Meester, zullen de drie die voorop lopen wel weten, waar ze dit grote gezelschap naar toe moeten brengen?'
[13] IK zeg: 'Bekommer je daar niet om! De twee, waartussen Martinus loopt, kennen jullie woningen heel precies, want voor Mijn kinderen is niets vreemd en onbekend. Wat Ik als hun Vader heb, dat hebben ook zij in alle volheid. Heb daarom dus geen zorg!'
«« 153 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.