Over het ware geloof en de vrijheid van de geest - Het geestelijk ontwaken van de oudste

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 162 / 204 »»
[1] De wijze ontdoet zich nu van alles. Als hij de band met de staf van zich af werpt, treedt Petrus op hem toe en zegt:
[2] (PETRUS:) 'Zo is het goed! Je deed, wat broeder Martinus in naam van ons allen van je verlangd heeft te doen en bent daardoor een nieuwe broeder van ons geworden. Het is daarom nu billijk dat wij ook doen, wat jij van ons verlangt, namelijk dat wij je zouden mededelen wie we zijn en vanwaar we komen.
[3] Zie, er is niets gemakkelijkers dan jou door woorden te zeggen, wat je van ons zou willen horen. Maar daarmee is eigenlijk nog niets gezegd en ben jij weinig geholpen. Want datgene wat ik je mededeel, vereist van jou een onvoorwaardelijk geloof, een gewillig zonder twijfel aanvaarden van datgene, wat ik je zeg. Als dit geloof je ontbreekt, dan zal alles wat ik je ook maar zou willen zeggen je nimmer van enig nut zijn!
[4] Jij zegt echter bij jezelf: 'Als er bewijzen worden geleverd van het gesprokene, dan wil en kan ik immers alles geloven.'. Maar daar moet ik wel tegenover stellen, dat een dergelijk geloof geen geloof is, maar louter een weten, waardoor het innerlijk wezen van jou weinig of niet wordt geholpen.
[5] Want een weten dat gegrond is op bewijzen is geen vrij weten meer, doch een gericht weten. Het maakt de geest niet vrij, doch neemt hem even vaak gevangen, als het aantal bewijzen dat er voor een geloofsregel wordt gegeven!
[6] Alleen dat geloof, dat gelijk staat met een vrije gehoorzaamheid van het hart, waar het hart niet vraagt: 'Waar, hoe en wanneer en waardoor?', is een echt geloof. Alleen dit maakt de geest vrij, omdat een dergelijk geloof een vrije, onvoorwaardelijke aanvaarding is van datgene, wat je door een afgezant van de hemel wordt medegedeeld, wiens autoriteit door niemand dan alleen door de liefde van je hart behoeft te worden getoetst.
[7] Als je liefde voelt ten opzichte van de afgezant, neem hem dan op. Voel je echter geen liefde, laat hem dan gaan! Ook de afgezant heeft dezelfde opdracht van God. Want Hij spreekt en sprak: 'Blijf, waar men jullie zal opnemen; waar men jullie echter niet zal opnemen, schud daar het stof van je voeten over hen uit en trek verder!'
[8] Je ziet daaruit dat noch degene aan wie de boodschap wordt verkondigd, noch de boodschapper zelf gebonden dienen te zijn, doch geheel vrij. De verkondiging vrij en de aanvaarding vrij! Waar meer wordt verlangd, daar is geen vrijheid meer, maar een gericht, dat de geest niet vrij maakt.
[9] Zou het God, de eeuwige Heer erom te doen zijn, Zijn mensen door onomstotelijke bewijzen te leren dát Hij bestaat en hoe en waardoor Hij bestaat, dan zou dat voor Hem heel gemakkelijk zijn: Hij zou de mensen alleen maar in een gericht behoeven te plaatsen, dan zouden ze onmogelijk iets anders kunnen aannemen en denken, omdat hun hart dan net als dat van de dieren gericht zou zijn. Maar de Heer wil geen kunstmatige, doch geheel vrije mensen hebben. Daarom moet ook hun hart vrij zijn, vooral wat betreft het aanvaarden van Zijn geopenbaarde leer, omdat ze anders in hun geest nooit vrij zouden kunnen worden.
[10] Zolang het verstand een bewijs verlangt om een leer of een openbaring aan te nemen, zolang is ook de geest als een gevangene in duistere gevangenissen. Wanneer hij honger en dorst heeft, schreeuwt hij om voedsel, dat hem in de vorm van bewijzen als armzalige kruimels wordt gegeven. Hierdoor kan hij echter nooit tot die kracht komen, waardoor hij zich van zijn boeien zou kunnen bevrijden.
[11] Als echter het verstand van het hart vrij, zonder bewijzen iets aanneemt, dan toont het hart meteen zijn vrije kracht die overgaat in de geest en deze vrij maakt. Is de geest echter vrij, dan is alles vrij in de mens: de liefde, het licht en het schouwen! Dan heeft het geen bewijs voor de waarheid meer nodig, dan is de vrije geest zelf de helderste en volste waarheid aller waarheid.
[12] Vraag nu je hart of je onvoorwaardelijk kunt geloven wat ik je zal zeggen dan zal ik je ook zeggen wat je zou willen weten. Kun je dat echter niet, dan zouden mijn woorden vergeefs zijn. Want we zijn niet gekomen om jullie te richten, maar om jullie vrij te maken van het harde juk van jullie oude knechtschap!'
[13] DE WIJZE zegt: 'Verheven vriend, jij staat hoger dan ik. Spreek daarom en ik zal je vrij geloven, omdat ik je wil geloven!'
«« 162 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.