Woordenstrijd tussen Johannes en Satan over Gods alomtegenwoordigheid en het ontstaan van het kwaad - Satan in zijn soort een triomf van de Schepper - Het bewijs van Johannes over de werkelijke verlossing van het kwaad

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 198 / 204 »»
[1] JOHANNES antwoordt: 'Ongetwijfeld, vanuit Zijn Godswezen en wil is God oneindig en dientengevolge ook alomtegenwoordig. Maar als wezenlijk Godmens en echte Vader van Zijn kinderen, woont Hij alleen onder Zijn kinderen in de hemel der hemelen!'
[2] SATAN zegt: 'Goed, jij belijdt dus onherroepelijk de alomtegenwoordigheid van God. Wees dan ook zo goed om mij te zeggen, of God volkomen wijs is en volstrekt goed en van daaruit alwetend en alziend? En kiest Hij voor het bereiken van Zijn doel tengevolge van Zijn hoogste wijsheid en eindeloze goedheid ook wel altijd de beste en meest deugdelijke middelen?'
[3] JOHANNES antwoordt: 'Ongetwijfeld, want God is in Zich Zelf de zuiverste liefde, en deze kan niet anders dan eeuwig absoluut goed en van de hoogste wijsheid zijn! Ik weet echter al waar je heen wilt, maar vraag maar verder, ik zal je geen antwoord schuldig blijven!'
[4] SATAN zegt voorts: 'Heeft God wel alles geschapen, wat de oneindigheid omvat? Of bestaat er nog hier of daar een andere God, die datgene, wat jullie 'kwaad' en 'slecht' noemen heeft vermengd met dat, wat jullie goede God heeft geschapen? Of heeft de ene goede God vanuit Zich Zelf wel goed én slecht kunnen scheppen?'
[5] JOHANNES zegt: 'In het begin van alle worden en zijn was het Woord, het Woord was bij God, God was het Woord, en alle dingen zijn door het Woord gemaakt. Dit Woord is dan ook Zelf vlees geworden en heeft onder het geschapen vlees gewoond; maar de duisternis van de wereld heeft het niet herkend.
[6] De Heer Zelf kwam, om alles nieuw te maken, tot de Zijnen in Zijn eigendom. Maar de zijnen herkenden niet het Licht, de wijzen van de wereld niet het eeuwige Woord en de kinderen niet hun eeuwige, heilige Vader. Want jij alleen hield het bewustzijn van alle mensen gevangen, opdat zij Diegene vooral niet zouden herkennen, Die van eeuwigheid was, is en eeuwig alles in alles zal Zijn.
[7] Daar echter God alleen de Schepper van alle dingen is en er buiten Hem nergens anders een God is, is het ook duidelijk, dat alles wat uit Zijn hand voortkwam, onmogelijk anders dan alleen maar goed en volmaakt kon zijn.
[8] Alle geesten kwamen zo goed en zo zuiver uit Hem voort, als Hij Zelf is. Maar Hij gaf de geesten de volste vrijheid van de in hen geblazen wil, tengevolge waarvan ze alles konden doen wat ze wilden. En om ze het gebruik van deze gaven te leren, gaf Hij met die volkomen vrije wil ook door Hem Zelf geheiligde wetten, die ze ofwel in acht konden nemen of niet.
[9] En zie, allen namen de wetten in acht op één na! Deze ene en eerste, aan wie het grootste licht van kennis gegeven was, versmaadde de wetten van God vanuit zijn vrije wil en verzette zich daartegen, ongeacht de gevolgen!
[10] Deze geest veranderde derhalve in zich de goddelijke orde door middel van zijn vrije, hem door God geschonken wil. Op deze wijze is hij vergeleken met de geesten die hun eveneens vrije wil niet hebben misbruikt, weerspannig geworden tegenover Gods ordening, en wat zich zelf betreft boos en slecht. En hij moest zich toen, door zijn eigen gedrag genoodzaakt, zo lang uit de gemeenschap verwijderen, tot hij vrijwillig zal omkeren en intreden in die orde die de Heer aan alle geesten gelijkelijk heeft gegeven, namelijk de orde van de liefde.
[11] Maar ten opzichte van God en ons allen die nu zuiver hemelse geesten zijn, kun jij als tegen de orde weerstrevende geest onmogelijk slecht zijn, omdat je ons eeuwig nooit schade kunt berokkenen. Kwaad en slecht ben je alleen maar tegenover jezelf, omdat je louter en alleen jezelf schaadt, zolang je je tegen de orde blijft keren.
[12] Je hebt mij nu willen vangen. Want je dacht dat ik genoodzaakt zou zijn om te zeggen, dat God ook het kwaad zou hebben geschapen, omdat jij als slechte geest ook een schepsel van God bent. Maar in jouw gedachtegang ben ik je al een eeuwigheid vooruit en ik ken maar al te goed de trucjes van jouw wijsheid! Daarom raad ik je ook ernstig aan: houd je verdere mogelijke vragen maar voor je, als ze tot doel zouden hebben om mij klem te zetten, want een wedstrijd met mij zul jij nooit winnen!
[13] Ik zie aan je valse ogen, dat je met je vragen uiteindelijk heel graag zou hebben bewezen, dat wij van God werkelijk onzuivere en voor Hem onwaardige begrippen zouden hebben. En wel omdat wij met onze inzichten tenslotte toch zelf zouden moeten toegeven: dat er of twee goden zouden zijn - een goede en een slechte -, of de éne God zou tweeslachtig zijn en dientengevolge een prutser wat Zijn werken betreft. Maar zie, zo is het dus niet, maar precies zoals ik het je nu heb aangetoond.
[14] God zou echter wél onvolmaakt zijn, als Hij in de geschapen geesten slechts een gerichte en geen volmaakte vrije wil zou hebben kunnen leggen. Doch daarvan lever jijzelf immers het allerbeste tegenbewijs. Want hoe enorm vrij en volkomen God alle geesten en dus ook jou heeft geschapen, is juist daaraan zo duidelijk te zien, dat jij, alhoewel je naar buiten toe door en door gericht bent, je toch lijnrecht tegen de Schepper kunt verzetten zolang je maar wilt. Jij kunt echter ook evengoed als wij allen, volmaakt vrij naar de wil van de Heer handelen.
[15] Ik zeg je dat er in de ganse hemel geen geest is die een beter bewijs van de onbegrensde volmaaktheid van God zou kunnen geven, dan juist jij! Jij bent om het zo maar eens te zeggen het grootste meesterwerk van de Heer en kunt daarom ook ten opzichte van de Heer geen prutswerk zijn.
[16] Daarom moet nu ook duidelijk zijn, dat je mij met jouw slechtheid nooit zult vangen; want wat jij weet, dat weet ik allang. En dat is weer een nieuw bewijs voor de eindeloze volmaaktheid van God, dat ik - als een uit jouw wezen voortgekomen verloste geest - jou in alles wat je wilt ten volle kan weerstaan!
[17] Wat zeg je nu? Heb je voor mij misschien nog enkele strikvragen klaar liggen? Voor de dag er mee, ik zal ze je allemaal naar behoren beantwoorden!'
[18] Hierop schrikt Satan zeer en geraakt in grote verlegenheid; want hij weet niet, wat hij de sterke Johannes nu zal antwoorden.
«« 198 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.