Het geheim van de tiende kamer - Over het wezen van het licht De wonderen van de zonnewereld - Schoonheid als uitdrukking van innerlijke volmaaktheid

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 47 / 204 »»
[1] DE HEER zegt: 'Zie, we staan voor de tiende deur; spreek nu over alles wat je hier ziet.'
[2] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Heer, wat moet ik hier zeggen! Een onmetelijk licht verblindt mijn ogen en een wonderbaarlijke, heerlijke harmonie dringt in mijn oren! Dat is alles wat ik over hetgeen ik door de deur zie kan zeggen. Werkelijk, ik zie alleen maar een onmetelijk sterk licht en hoor ook niets dan alleen de reeds genoemde hemelse harmonie, die vanuit het licht naar mij toe lijkt te komen.
[3] Het licht lijkt hier ook een ruimte in te nemen, die totaal onmeetbaar moet zijn. Want waarheen ik ook steeds mijn ogen wend, overal is licht en nog eens licht. Daarbij is het wel uiterst merkwaardig, dat er van deze reusachtige lichtmassa niet meer warmte door de open deur naar buiten komt.
[4] Heer, wat is dit? Is dit soms de huislamp van dit door U aan mij gegeven huis? Of is dit soms zelfs de zon, d.w.z. een miniatuurzon van die werkelijk grote zon die de aarde verlicht?'
[5] IK zeg: 'Ja, zo is het; dat is de hiermee overeenkomende zon in jou. Als je ogen meer aan het licht zijn gewend, dan zul je ook andere dingen in dit licht zien. Kijk daarom een poosje onafgewend naar binnen, dan zul je deze rijkdom aan licht al gauw bovenmatig beginnen te prijzen.'
[6] BISSCHOP MARTINUS kijkt nu met zijn ogen recht in het licht en probeert te zien, of hij iets anders dan alleen maar licht kan zien. Maar hij ziet nog steeds niets en zegt weer na een poosje: 'Heer Jezus, het zal niet gaan! Mijn ogen bezwijken al gewoonweg en ik zie nog steeds niets dan licht en nog eens licht. Het is wel heel mooi om te zien, maar toch ook wel een beetje saai. Maar dat maakt niets uit; als ik U maar zie, hoef ik eeuwig geen wonderlijke dingen in deze zee van licht te zien rondzwemmen. Maar het is heel merkwaardig: niets dan licht, en wat voor licht!
[7] Mijn geliefde Jezus, wat is licht toch eigenlijk? Op aarde wisten de geleerden nog op dit moment over wat licht is en de een beweert dit, en de ander dat. Maar tenslotte blijkt toch steeds weer, dat noch de een noch de ander iets weet of begrijpt! Ik heb daarover zoveel gehoord en gelezen, maar uit alles gezien, dat de wereldse geleerden van geen enkel vak weten, wat licht in wezen is. Daarom, als dat met Uw wil overeenkomt, zou U mij wel wat aanwijzingen over het wezen van het licht kunnen geven, omdat wij nu juist bij deze poort van licht vertoeven?'
[8] IK zeg: 'Ik Zelf ben het licht overal! Het licht is Mijn gewaad, omdat de eeuwige, onvermoeibare activiteit Mijn eigenlijke wezen is en Mij daarom overal doordringt en omgeeft. Waar een grote bedrijvigheid woont, daar is ook een groot licht aanwezig. Want licht is op zich niets anders dan een verschijnsel, dat enkel en alleen veroorzaakt wordt door de werkzaamheid van de engelen en de betere mensengeesten. Hoe hoger zij in hun werkzaamheid staan, des te groter is ook hun licht.
[9] Daarom verspreiden de zonnen ook meer licht dan de planeten, omdat hierop en hierin een miljoenvoudig grotere activiteit heerst dan op de planeten. Zo is ook het licht van een aartsengel groter dan het licht van een slechts kleine wijze engelgeest, omdat een aartsengel hele zonnegebieden te verzorgen heeft, terwijl een kleine wijze geest alleen maar een heel klein gebied op aarde of zelfs alleen maar op haar maan wordt toebedeeld.
[10] Zo schittert een diamant ook veel meer dan een gewone zandsteen, omdat in de deeltjes daarvan een voor jou nauwelijks te vatten grote activiteit plaats vindt, waarom hij zo hard is, wat bij zandsteen zeker niet het geval is. Want er is toch zeker meer voor nodig om de cohesie van een diamant te bewerkstelligen dan de cohesie van een zandsteen!
[11] Kortom, als jij bij een of ander ding een groter licht- en glansvermogen ontdekt, kun je daaruit altijd concluderen dat hier ook van een grotere werkzaamheid sprake is; want werkzaamheid is het licht en de glans van alle wezens en van alle dingen. Het gezichtsvermogen van het oog bestaat hierin, dat het deze werkzaamheid kan waarnemen. Is het gezichtsvermogen nog onvolmaakt, dan ziet het alleen maar licht en glans. Is het echter volmaakt, dan ziet het de wezenlijke werkzaamheid zelf - wat jij nu in dit licht ook spoedig zult zien, daar je gezichtsvermogen nu volmaakt wordt.
[12] Let daarom nu heel goed op: je zult dingen zien die je in opperste verbazing zullen brengen; want nu hebben wij geen planeet, maar een zon voor ons! Kijk eerst en spreek dan!'
[13] Na een tamelijk lange tijd, waarin onze Martinus onafgewend in de lichtmassa kijkt, begint hij zich zo te verbazen, dat er bijna geen eind aan komt.
[14] Als Ik hem vraag, wat dan wel zo zeer zijn verwondering wekt, zegt hij:
[15] (BISSCHOP MARTINUS:) 'O, Heer, o Heer, o Heer, omwille van Uw allerheiligste Naam - ach, ach! Is dat wel mogelijk! Is het mogelijk dat U al deze wonderen der wonderen kunt overzien, ordenen en leiden? Nee, nee, dat gaat elk menselijk en zelfs elk voorstellingsvermogen van engelen te boven! O mijn God, mijn God, U bent onbegrijpelijk groot en aan Uw roem en Uw heerlijkheid komt eeuwig geen einde.'
[16] IK zeg: 'Ja, maar wat zie je dan, dat je zo in vervoering brengt? Zeg toch eens, wat het is wat je daar ziet!'
[17] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Ach Heer, wat moet ik zeggen; ik ben helemaal sprakeloos door deze te grote heerlijkheid en meer dan hemelse schoonheid en majesteit!
[18] Werkelijk, woorden schieten mij hier te kort! Oneindig mooie mensen, dat is het enige wat ik herken als datgene wat het is. Voor al het andere schieten echter woorden te kort. Zulke grootse dingen heb ik nog nooit gezien, ook de grootste fantasie van de meest wijze mens heeft nooit zoiets vermoed! Het was tot nu toe wel allemaal van uiterste bekoorlijkheid en schoonheid, wat ik al heb gezien - maar vergeleken met datgene wat ik hier zie, valt het totaal in het niet!
[19] Er is hier van alles zo'n oneindige overvloed aanwezig, dat men het bij een wat nauwkeuriger beschouwing in de eeuwigheid nooit zou kunnen overzien. Daarbij ontwikkelen zich hier nog voortdurend nieuwe wonderen, die er van tevoren niet waren, en waarvan steeds het nieuwe weer heerlijker is dan het voorgaande!
[20] Alleen de mensen blijven gelijk, maar in zo'n onuitsprekelijke schoonheid, dat ik daardoor in het dikste stof zou willen kruipen. Al het andere verandert steeds als de symmetrische reflexfiguren van een caleidoscoop, zoals we die op aarde kennen.
[21] Zelfs de landschappen veranderen! Waar eerder vlak land was, groeit opeens een reusachtige berg; deze drijft water met zich mee naar boven en uitgestrekte velden veranderen in zeeën. De bergen exploderen en dan storten ontelbare brandende werelden uit de opening van de berg en vluchten of vallen dan, alsof ze door groot geweld worden gedreven, naar buiten in het eindeloze heelal. Daarentegen vallen er evenveel weer terug uit de eindeloze ruimte en vergaan als afzonderlijke sneeuwvlokken, die op warme bodems vallen.
[22] Ach, ach, dat zijn verschrikkelijk grote verschijnselen. En toch wandelen die mooie en gelukkig uitziende mensen temidden van deze taferelen en lijken zich daar nauwelijks om te bekommeren. Zij lopen in hun meer dan hemelse tuinen rond en verlustigen zich in de aanblik van de prachtigste bloemen die, zoals ik merk, ook onder de ogen van hun toeschouwers veranderen en zich in steeds heerlijker vormen vernieuwen. 0 Heer, laat mij hier nog een halve eeuwigheid naar kijken; want hier kan naar mijn mening de meest verheven aartsengel eeuwig nooit genoeg van krijgen.
[23] O, o, alleen al die mensen! Het is echt niet uit te houden. Die volheid, die zachtheid en rondingen, die blankheid en die prachtige, allerbekoorlijkste gezichten! Nee, dit is te hemels. Ik hou het niet uit!
[24] Ach, ach, daar komen er al enkele heel dicht bij mij. Ik kan hun edele en mooie gelaatstrekken die elke menselijke voorstelling te boven gaan, en hun werkelijk oneindig mooi gevormde lichaam met volle teugen bewonderen en bekijken! Zij zijn er nu helemaal, zo dicht zijn ze bij me, dat ik ze heel gemakkelijk zou kunnen aanspreken. Maar ik zou het niet uithouden, als deze al te hemels mooie mensen met mij zouden beginnen te praten! O Heer, ik zou door een enkel woord uit deze al te mooie mond totaal worden vernietigd!
[25] O Heer, o Heer, maak, dat zij weer teruggaan, want door het zien van hen voel ik mij zo totaal nietig! Ik kom mezelf voor als iemand die niet bestaat, als iemand die in een vervoerende droom verzonken is! Ach, het is onuitsprekelijk.
[26] Ach God, grote, almachtige Meester der schepping, hoe is het U toch mogelijk geweest om in de hoogst eenvoudige menselijke vorm, die in de grond toch steeds dezelfde is, een zo oneindige veelsoortigheid en schoonheid tot stand te brengen en dat in talloze verschillende varianten! Ik zou me wel één mooiste vorm kunnen voorstellen, maar alle andere zouden dan minder mooi zijn; hier zijn er echter talloze en elke vorm is oneindig mooi in haar soort! O Heer, dat is onbegrijpelijk, totaal onbegrijpelijk!
[27] Ik had op aarde steeds de domme voorstelling, dat op en eigenlijk in de volmaakte hemelse geestelijke wereld alle zaligen zo volledig op elkaar zouden lijken als op aarde de mussen. Maar zoals ik het nu zie, is hier pas sprake van de echte veelsoortigheid, die op aarde zeer sterk door het sterfelijk vlees verhuld was!
[28] Ach, ach, het wordt steeds heerlijker en heerlijker! Daar komt al weer een nieuw paar aan! O Heer, o Heer! Nee, nu staat mijn verstand stil!
[29] Heer, houd me vast. Anders zak ik als een lege sok in elkaar! - Ach, dat is een vrouwelijk wezen! Ik herken het aan de hoge, deinende borst! O mijn Jezus, wat een heerlijkheid is dit, van zo'n onbeschrijflijke schoonheid, dat men daardoor wel in het fijnste zonnestof zou kunnen worden opgelost.
[30] Die zachtheid van haar voeten, die weelderige volheid van alle andere lichaamsdelen, de glans die haar omgeeft, die eindeloos zachte en vriendelijke blik uit een paar ogen, door de beschrijving waarvan de aartsengel Michaël vast en zeker in grote verlegenheid zou raken.
[31] Kortom, ik ben nu wel heel dom, verschrikkelijk dom moet ik wel zijn! Ik wilde nog iets vra - vra - vragen, ja, echt vragen!? Haal je de koekoek met die vraag! Ik ben nu heel dom, O, ik ben een ezel of een nog dommer stuk vee. Ja, ik ben een rinoceros! Daar sta ik te gapen als een os bij een nieuwe poort en ik vergeet bijna, dat U, o Heer, hier bij mij bent, ten opzichte van wie ook al deze schoonheden totaal niets zijn! Want als U dat wilde, zou U zeker nog oneindig, grotere heerlijkheden in een oogwenk te voorschijn kunnen roepen!
[32] Heer, ik heb mij nu genoeg verlustigd in deze meer dan hemelse schoonheden! Voor mij zijn ze te zuiver en te mooi. Laat mij daarom weer iets heel gewoons zien, zodat ik weer tot mezelf kan komen en mijzelf kan zien, zonder ontsteld te zijn over mijn verschrikkelijk lelijke gedaante in vergelijking met deze mooiste hemelse wezens.
[33] Werkelijk, zie maar eens - O, ik ben gewoon een grote baviaan, een ontzettend grove lummel! Nee, is me dat een verschil tussen mij en deze engelen der engelen! Ik kan er wel van spugen als ik mezelf bekijk! Het is gruwelijk en toch ben ik nu ook al een geest, die er toch al een beetje beter zou moeten uitzien dan een mens op aarde in zijn lichaam! Maar hoe komt het dan, dat deze mensen zo oneindig mooi zijn en wij er - als Uw kinderen - daarentegen uitzien als echte bavianen, vooral ik?'
[34] IK zeg: 'Omdat jullie Mijn hart zijn; deze echter zijn Mijn huid! Maar ook Mijn kinderen zien er oneindig mooi uit als ze volmaakt zijn. Als ze echter nog op jou lijken in hun onvolmaaktheid, dan zien ze er inderdaad nog niet al te mooi uit. Doe daarom je best om je te vervolmaken en word volmaakt, dan zal je gedaante ook een meer hemels aanzien krijgen.
[35] Ik wil echter dat je deze grote, zuivere schoonheden ziet, opdat je jezelf in hun licht des te eerder en des te gemakkelijker leert kennen. Kijk daarom nog een tijdlang in dit licht en ervaar de lelijkheid van je eigen ziel, opdat deze daardoor breekt, murw en rijp wordt en je geest dan in haar opstaat en jou tot een nieuw schepsel omvormt.
[36] Want zie, jij bent nog lang niet uit de geest wedergeboren. Daarom heb Ik je hier naar deze tuin verplant, als in een reusachtige broeikas, opdat je eerder tot volledige wedergeboorte kunt komen. Maar je moet je ook laten verzorgen als een edele plant. Want zie in en begrijp: distels en doornen worden niet gekweekt in hemelse tuinen en broeikassen. Kijk nu verder en spreek, maar vraag slechts weinig. Zo zij het!'
«« 47 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.