Een nieuw wonder voor bisschop Martinus: beproevingsscène van de Minderbroeders en Jezuïeten

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 69 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS: 'Maar nu ben ik toch zelf nieuwsgierig, hoe en waar de beproevingen van dit zo te zeggen duizend man grote gezelschap zullen beginnen. Hier in dit huis zal dat niet gaan en om nu buiten iedereen op een andere plaats neer te zetten? Wij zijn maar met ons tweeën - ik weet echt niet, wat we met dit geval aanmoeten. Uit honderd schapen, waarvan negenennegentig rechtvaardig zijn, het ene verlorene te zoeken, dat zou naar mijn mening geen al te onuitvoerbare opgave zijn. Maar hier gaat het om duizend zogezegd geheel verloren schapen, dat betekent dus niet één, doch duizend dwalenden nalopen. Zeg vriend, dat zal toch een hoogst merkwaardige, voor mij tot nu toe totaal onbegrijpelijke opgave zijn!'
[2] BOREM zegt: 'Vriend en broeder, laat dat vragen maar. Zie, bij God zijn heel veel dingen mogelijk die jou nu nog totaal onmogelijk voorkomen. Al deze mensen zullen hier in dit huis blijven en zullen voor het oog geen voet over de drempel zetten en toch zullen ze ieder voor zich in verschillende omgevingen worden geplaatst, die met hun innerlijk precies overeen zullen komen. En als wij in hun sferen zullen treden, dan zullen wij helemaal door hen worden gezien en zij zullen met ons heel goed kunnen praten. Zullen wij ons echter buiten hun sferen bevinden, dan zullen zij ons niet zien. Wij echter zullen ze dan toch, evenals nu, voor ons hebben en zullen uit hun achterhoofd precies kunnen opmaken, wat ze doen en hoe ze de weg van de Heer in acht nemen en bewandelen.
[3] Zie, zij allen zijn nu naar hun innerlijk allang daar, waar ze moeten zijn. Wij zien ze allemaal onwrikbaar op hun plaatsen staan en zich gedragen, alsof ze gesprekken met elkaar voeren. Maar ze praten niet met elkaar, want ze zien elkaar nu evenmin als ze ons zien.
[4] Zie, nu worden ze in een rij opgesteld, zodat wij ze gemakkelijk kunnen overzien. Maar zij merken daarvan even weinig als iemand die zo diep in slaap is, dat hij ongemerkt met bed en al in een andere kamer kan worden gedragen. Nu zijn ze al in rijen opgesteld, zodat wij elk achterhoofd kunnen gadeslaan. Kom hier naar deze Minderbroeder en zie wat hij doet!'
[5] Bisschop Martinus gaat nu achter de Minderbroeder staan en ziet door diens achterhoofd, zoals bij een zogenaamde diorama door een vergrootglas. Daar ziet hij een wondermooie omgeving en hierin de Minderbroeder zelf en hoe deze door een groep Eva's omsingeld is, doch zich door hen niet in de war laat brengen, maar ze onderwijst en zijn ogen onafgebroken gericht houdt op een heldere ster, die in het eeuwige oosten opkomt.
[6] BOREM zegt: 'Zie, die is al gered! En kijk eens verder, mét hem nog een groot aantal. Maar nu gaan we verder en kijken hoe het er met de Jezuïeten voorstaat.'
[7] Beide lopen nu achter de rij Jezuïeten en bekijken hun achterhoofd. Maar wat zien ze hier? Ongeveer dertig van deze monniken vechten om een heel legioen naakte meisjes en kunnen niet genoeg krijgen van hun vleselijke lusten. De sterkeren trekken de meest weelderige meisjes naar zich toe en laten de minder weelderige over aan hun zwakkere broeders. Dat ergert de zwakkeren heel erg, waarop ze zich van hun sterkere collega's beginnen te verwijderen, om een wrekersbende tegen hen te vormen, hen aan te vallen en meedogenloos te tuchtigen. Ook de zwakke re en minder weelderige meisjes spannen samen tegen de anderen en willen hen vanwege hun grotere weelderigheid met de scherpte van hun nagels zo krachtig mogelijk bewerken.
[8] Bisschop Martinus bekijkt deze scènes zwijgend, deels uit verwondering en deels uit heimelijke ergernis en hij weet niet, wat hij hiervan moet zeggen.
[9] BOREM merkt dat wel en zegt: 'Hoe komt dit schouwspel op je over, wat zeg je ervan?'
[10] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O beste vriend en broeder! Nee, dat zou ik van dit schijnheilige gespuis toch niet hebben geloofd. Die kerels zijn nog erger dan alle honden en apen op aarde. Op mijn woord, ik zou echt niet jouw macht en wijsheid moeten bezitten en daarbij de gevoelens die ik heb! Ik zou onmiddellijk minstens een miljoen bliksems op hen laten neerkomen. Hoe deze kerels er na zo' n ingreep zouden uitzien, daarvan is geen beeld te schetsen dat ellendig genoeg is om dat weer te geven.
[11] O jullie gemeen rapaille! Nee maar, ik vraag je broeder, kijk daar nu eens! Daar zie ik nu juist de schurk die in China wegens verraad tussen twee platen steen werd verbrand, hoe hij nu juist de mooie Chinese op een ontzettende manier mishandelt! Zie, zie, hoe hij nu als een aasgier het arme kind verscheurt! Ach, dat is toch iets om razend te worden! Bij God, dat kunnen we toch niet zo door laten gaan!'
[12] BOREM zegt: 'Vriend, dat is pas het begin; laat het maar gaan zoals het gaat. Het rad zal spoedig omkeren. Zie, deze Chinese vlucht nu en zal al gauw op een machtiger groep stoten, die zich over haar zal ontfermen. Zij zal dan verschrikkelijk wraak nemen op deze wraakzuchtige Jezuïet. Kijk daar, uit die grot waar ze nu voor staat en schreeuwt, komt al een stelletje monsters van het allerergste soort. Zie, wat een enorm aantal! Ze verdelen zich en omsingelen aan alle kanten onze schare Jezuïeten. Die merken nog niet, wat hun boven het hoofd hangt. Maar let nu op, de monsters hebben de kring gesloten. De Chinese, nog met een totaal verscheurde en opengereten huid en met een heersersstaf in de hand, nadert de groep Jezuïeten die zich nog met de naakte meisjes bezighouden. Let nu op en zeg me, wat je nu meteen zult zien.'
[13] BISSCHOP MARTINUS kijkt er nu een poosje naar, deinst dan als het ware terug en zegt heel aangedaan: 'Ach, ach, dat is toch verschrikkelijk, ja, verschrikkelijk, dat is ontzettend, ontzettend! Kijk, die Chinese kwam meteen als een gloeiende furie voor onze Jezuïet staan. En voor zover ik uit haar helse gebaren kon opmaken, zei ze: 'Ken je mij, ellendeling?' De Jezuïet trok een kwaad, bokkig gezicht en zei: 'Ja, ellendige! Mijn vervloeking zal je eeuwig treffen!' Hij gebood daarop zijn collega's, om deze ellendige nog eens te grijpen en haar in stukken te scheuren. Maar op dat ogenblik schreeuwt ze: 'Achteruit, jullie vervloekte misleiders van de hele wereld! Jullie maat is vol! Nu komt mijn wraak over jullie!' Op dat ogenblik stort een heel legioen van grote, afschuwelijke monsters zich op onze Jezuïeten, grijpen ze vast en scheuren ze in stukken. De Chinese neemt nu het hoofd van onze Jezuïet, die haar daarvoor had verscheurd en slingert het in een afgrond, waaruit nu heldere vlammen omhoog slaan en slingert ook nog de overige resten in dezelfde afgrond. Ach, als dat niet erger is dan de hel, dan weet ik werkelijk niet onder welke nog afschuwelijker beelden ik mij die dan moet voorstellen! Luister, moeten wij daar soms ook nog niet tussenbeide komen?'
[14] BOREM zegt: 'O nee, dat zal de Heer Zelf afhandelen; wij zouden daartoe niet bij machte zijn. Maar zie, zo lang ze hier nog voor ons in de rij en in het gelid staan, zolang zijn ze nog steeds niet als verloren te beschouwen. Maar als er sommigen uit deze rij zouden willen verdwijnen, dan zouden wij met hen heel weinig meer te doen hebben. Zoveel zeg ik je echter wel: erg ver van de hel zijn deze bepaald niet meer, want alles wat je nu hebt gezien, speelt zich alleen maar af in het gemoed van deze paters en niet in de werkelijkheid. Maar als een gemoed er zo aan toe is en zich zo gedraagt, dan is zeker de allertreurigste werkelijkheid niet ver meer weg.
[15] Wat je nu hebt gezien, speelt zich af in het hart van deze paters. De Heer maakt het echter mogelijk, dat wij dit alles helemaal in salvis*( * absoluut) in beelden uitgedrukt voor ons zien. Wij hebben nu gezien, wat voor mentaliteit en wil deze wezens hebben. Nu zullen we zien of ze misschien toch, indachtig aan de hun gegeven leer, deze verwerpelijke geaardheid en wil niet zullen veranderen tengevolge van deze demonstratie, die de Heer Zelf hun als een tegenwraak in hun gemoed heeft gegoten.
[16] De verscheuring door de monsters stelt weliswaar een grote verdeemoediging voor, waardoor ze zeker enigszins tot rede gebracht worden. We zullen ze al gauw weer als complete wezens zien optreden. Dan zal dadelijk blijken, welke indruk deze demonstratie op hen heeft gemaakt.
[17] Kijk nu maar weer; je zult de hele Jezuïetenschare weer uit dezelfde afgrond zien opstijgen, waarin de Chinese voorheen alleen de ene in stukken gescheurde Jezuïet had geslingerd.'
[18] BISSCHOP MARTINUS richt nu weer zijn blik op die scène en zegt: 'Juist, daar komen de kerels weer helemaal uit één stuk terug; ik ben toch echt nieuwsgierig, wat ze nu zullen beginnen. Ach, kijk, kijk, ze beginnen nu een toontje lager te zingen. Nu, misschien zal het dan toch nog wat worden. Ik merk zelfs, hoe enkele uit de schare de indruk wekken alsof ze willen beginnen te bidden, want ze zetten hele vrome gezichten. Ik zou werkelijk van ganser harte blij zijn, als ze zich allen zouden beteren!'
[19] BOREM zegt: 'Wat bij mensen onmogelijk lijkt, dat is bij God heel goed mogelijk! De eerste beproeving is redelijk goed uitgevallen, maar nu komt er een andere. We zullen zien, hoe ze deze zullen doorstaan. Ik zeg je, deze zal veel erger zijn dan de eerste. Kijk daarom maar weer, de tweede akte zal meteen beginnen.'
«« 69 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.