Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 96 / 246 »»
[1] OURAN zegt: "Weet je, beste vriend, zeer goed, en zo moet het met ons mensen ook zijn en gebeuren. Als het zo niet was en het zou anders moeten gebeuren, dan zou jij niet die mate van wijsheid hebben verworven!
[2] Ook jij bent stellig eerst opgevoed in de duistere onderwereld van je lichaam, vervolgens ben je ook in je ziel lichamelijk gestorven en nu in het lichtpaleis van je geest en in diens Elyseeïsch velden gaan wandelen. Bij jou zijn de enkelvoudige druppels van vroeger een zee geworden, maar bij mij is dat zeker nog lang niet te verwachten. En ik begrijp daarom de zin van ieder van je afzonderlijke woorden, maar de grote samenhang zal mij ook dan pas duidelijk worden, als mijn ziel de duistere catacomben van het lichaam zal verlaten en wordt binnengevoerd in het lichtpaleis van haar geest en in zijn tuinen, waar de hemels geurende vruchten in het licht en de warmte van de eeuwige levenszon rijpen.
[3] Kijk, een zeker, zoet vermoeden van hoe het kan zijn en zeker ook zal worden, begin ik wel in mij te voelen, maar voor het 'wanneer' staat er geen bepaalde termijn en men heeft ook geen herkenningsteken in zichzelf, waardoor men ook maar een paar dagen van tevoren zou kunnen weten wanneer de arme ziel uit de duistere catacomben zal worden geleid!
[4] Maar wat kan een mens daaraan doen? Niets, dan zich heel geduldig overgeven aan de wil van die almachtige leider, die ook je ziel, zonder het vooraf aan het lichaam meegedeeld te hebben, heeft opgewekt in het lichtpaleis van je machtige geest.
[5] Maar nu zou ik ook van mijn Helena willen horen, hoe jouw gelijkenis haar is bevallen en wat voor overwegingen zij daarbij had!"
[6] Meteen zegt HELENA: "O, de beste van de wereld! De gelijkenis was schitterend en heel treffend, en als de Egyptenaren zulke opvoedkundige scholen hadden, dan waren het zeker geen domme mensen, daarvan leggen in dit opzicht hun geweldige werken een zeer sprekend getuigenis af. Het zou alleen zeer te wensen zijn geweest, dat zij dergelijke wijze scholen verder voor het gehele volk zouden hebben uitgebreid. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat het het plan van de grote, wijze schepper kan zijn, om een deel van de mensheid, en wel het grootste, gedurende het leven dom en totaal blind te houden. Maar het is in de wereld nu eenmaal zo, op één wijze vind je altijd meer dan tienduizend dommen en blinden; overal is dat zo. Maar waarom dat zo moet zijn, is natuurlijk een andere en beslist zeer moeilijk te beantwoorden vraag.
[7] Wij zijn hier op deze brede heuveltop nu zeker met ongeveer vierhonderd mensen bijeen, maar daarbij zullen nauwelijks vijftig werkelijk wijzen zijn, alle anderen kunnen mm of meer aankomende leerlingen der wijsheid genoemd worden! De Romeinse soldaten en de talrijke dienaren van de opperstadhouder zullen zelfs niet bij de allergeringste leerlingen geteld kunnen worden!
[8] Hiervandaan kan men heel goed tot de dichtbijgelegen stad kijken en het oog ontdekt massa 's mensen, die naar de steeds op één plaats blijvende, schitterend schijnende schijnzon staren en beslist niet weten wat ze van dit verschijnsel moeten denken. Onder deze massa mensen is zeker niet één wijze, hoewel misschien menigeen van hen zich verbeeldt dat te zijn, en dat is eigenlijk nog slechter dan wanneer zo iemand zich heel deemoedig in zijn hart inbeeldde, dat hij van al zijn metgezellen de allerdomste zou zijn. Wat moeten die mensen van zo'n ongewoon verschijnsel denken!? Wat zullen ze links en rechts in het rond nu vragen: 'Wat is dat?! Wat betekent dat?! Wat zal dat voor gevolgen hebben?!'
[9] Maar wie zal al deze vragen beantwoorden? Dom en blind kwamen zij uit hun huizen, en nog dommer en blinder zullen zij er weer in terugkeren! Moet dat nu zo zijn, moeten die mensen dan werkelijk dom en blind blijven?!
[10] De hier aanwezige mensen, ook al zijn het geen leerlingen, hebben tenminste de wetenschap dat dit niet de echte, maar slechts een door de hun reeds bekende macht van de grote Meester opgeroepen schijnzon is en zij trekken bij dit verschijnsel, zoals men ziet, heel vrolijke en opgewekte gezichten. Zij begrijpen het verschijnsel weliswaar ook net zo min als ik, maar zij weten dat het een gevolg is van de wonderbaarlijke macht van de wil van de hun bekende, grote Meester. En als Hij over ongeveer een uur dit grote licht dooft, zal niemand zich daar druk over maken, want iedereen zal weten wie dit licht heeft gedoofd.
[11] Maar als de andere mensen, die van dit alles niets weten, deze zon over ongeveer een uur plotseling zien doven op de plaats waar zij nu staat, zal grote schrik, vrees en vertwijfelde angst hen aangrijpen, en allen zullen er vast van overtuigd zijn dat de goden heel kwaad zijn geworden en de aarde verschrikkelijk zullen straffen!
[12] Het lijkt mij daarom zelfs aanbevelenswaardig om ter geruststelling van de mensen, hiervandaan boden te zenden die de opgewonden gemoederen heel beknopt uitleggen wat er zal gebeuren, en dat dit slechts een schijnzon is. -Wat denkt u daarvan, goede, beste vriend?"
«« 96 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.