Het aannemen van het woord van de Heer in Indië.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 123 / 229 »»
[1] De magiër zei: 'Omdat U, o Heer, het ons gezegd hebt, geloven we dat nu ook vast en zeker, en we zullen het misschien als geen ander volk op aarde, streng in praktijk brengen! Maar nu doet zich nog een andere vraag voor, en die luidt: Zullen we weer naar Indië teruggaan, of moeten we dat oude zondige land mijden als onze ergste doodsvijand, of moeten we weer naar huis gaan en de blinden het licht brengen dat wij na lang zoeken eindelijk gevonden hebben? We hadden weliswaar besloten ons vaderland, waarvan wij de omstandigheden maar al te goed kennen, voor altijd te mijden en ons leven bij vreemde volkeren te eindigen; maar omdat wij nu in U diegene gevonden hebben voor wie wij ons land lang geleden verlaten hebben, verandert dat ons eerste besluit, en wij zouden ook daarin volledig naar Uw wil willen handelen.'
[2] Ik zei: 'Bedenk het volgende: Een profeet wordt nergens minder geëerd dan in zijn vaderland! Jullie staan bij jullie landgenoten bekend als mensen met enigszins overdreven denkbeelden. Zij hebben jullie daarom ook zulke verre reizen laten maken, omdat jullie hun vaak wat te veel op hun geweten hebben gewerkt. Als jullie nu met een juist licht naar huis zouden komen, zouden jullie weinig weerklank bij hen vinden en bij het buitengewoon dom geworden volk nog veel minder. Daarom is het voor jullie zieleheil beter om bij jullie eenmaal genomen besluit te blijven. Zend je dienaren naar je land om in jullie naam jullie zaken af te handelen en dan weer terug te keren! Bekommer je er verder niet om; want jullie land is voor Mijn licht nog bijna tweeduizend jaar te jong, dat wil zeggen, te blind en te dom. Jullie zullen echter in het westen mensen aantreffen die meer ingenomen zullen zijn met Mijn licht dan jullie volk thuis; aan hen kunnen jullie meedelen wat je hier ontvangen hebt!
[3] In de toekomst zal het zo zijn dat het oude morgenland, waaraan eens het grootste licht gegeven werd, in een lange aanhoudende nacht zal moeten ronddolen en dat het licht des levens in westelijke richting zal uitstromen. Zelfs deze plaats, waar nu het levenslicht is opgegaan, zal nog in de donkerste nacht en duisternis terechtkomen; want ook dit volk, slechts enkele mensen uitgezonderd, heeft geen weet van zijn belangrijkste en meest heilvolle beproeving. Wee het volk, wanneer het licht van hen wordt weggenomen en aan de heidenen wordt gegeven!
[4] Jullie zijn vreemdelingen uit het verre morgenland, en jullie hebben Mij gevonden en herkend; en het waren ook vreemdelingen uit jullie land die, toen Ik Mij met het lichaam van deze wereld bekleed heb, Mij bij Mijn eerste intrede in deze wereld als eersten gezocht en reeds in het pasgeboren kind herkend hebben. Maar van dit van ouds uitverkoren volk hebben nog maar heel weinigen Mij herkend, maar tot nu toe des te meer achtervolgd, hoe en waar zij maar konden; daarom wordt het licht ook van hen weggenomen en aan de heidenen gegeven.
[5] Maar voordat dit licht weer in deze landstreek zal doordringen, zal het in jullie land aan de grote zee komen. - Begrijpen jullie dat allemaal?'
[6] De magiër zei: 'Ik begrijp het, o Heer; maar het verwondert mij dat de kinderen van dit land U niet herkennen, terwijl wij vreemdelingen U toch heel gemakkelijk en vlug herkend hebben! U zult voor de kinderen van dit land zeker al grote tekenen verricht hebben, - en toch herkenden zij U niet?! O, mijn domste landgenoten zouden beslist niet zo blind zijn! Bij velen zou, net als bij ons, Uw woord alleen al voldoende geweest zijn! En als onze hogepriester zo'n teken te zien zou krijgen, als Uw dienaar er enkele verricht heeft, dan zou ook hij dit licht aangenomen hebben, hoewel hij het waarschijnlijk nooit aan het volk zou hebben doorgegeven; want het volk kent reeds sinds onheuglijke tijden niets anders dan zijn blinde geloof en is daarom wellicht niet in staat zo'n licht te aanvaarden. Maar dat is niet de schuld van ons, maar van de tijd en een groot aantal van onze zeer zelfzuchtige voorgangers. Kortom, de blindheid van ons volk is te verklaren doordat er in hun midden waarschijnlijk nooit zo'n licht heeft geschenen; maar de blindheid van het volk hier is onverklaarbaar, want het heeft de zon hoog in het zenit staan, maar verkiest de duisternis, zoals die alleen in de diepe grotten in de bergen der aarde aangetroffen wordt.
[7] Wij hebben alles gedaan om het licht te zoeken, en zijn nu meer dan blij dat wij het eindelijk gevonden hebben, - en zij hebben het in hun land voor ogen en lopen er van weg, verachten en vervolgen het! O, dat moeten toch erg slechte en totaal blinde mensen zijn, die de naam 'mens' niet eens verdienen! Omdat het er zo met deze mensen voorstaat, is het ook heel juist dat U, o Heer, al het licht van hen wegneemt en het aan de heidenen geeft, die het kennelijk meer waard zijn; want daaruit blijkt Uw eeuwige gerechtigheid, die vol is van het grootste licht, en dat is voor ons weer een nieuw bewijs, dat U Diegene bent die wij zo lang tevergeefs gezocht hebben.'
[8] Ik zei: 'Ja,ja, zo is het helaas met dit volk van Mij! Daarom zal Ik andere volkeren opwekken, nu al en nog meer in de toekomst; maar altijd zal het zo zijn dat er zich onder de vele geroepenen maar weinig uitverkorenen zullen bevinden.'
[9] De magiër zei: 'O Heer, wat bedoelt U daarmee? Zullen er steeds veel geroepenen zijn, maar weinig uitverkorenen?! Dat klinkt als een woord uit Uw goddelijke mond dat voor het toekomstige heil van de mensen niet erg opwekkend is, als je het neemt zoals het gezegd is; want ik versta onder de weinige uitverkorenen die mensen, voor wie het ware levenslicht voortdurend helder zal schijnen en onder de vele geroepenen alle mensen, die weliswaar ook naar het licht moeten komen, maar door allerlei omstandigheden en oorzaken verhinderd worden en dus net als onze landgenoten nooit tot het ware licht zullen komen.
[10] Wij enkelingen kunnen ons nu ook beschouwen alsof wij uitverkoren zouden zijn; maar alle mensen van ons volk, die dit geluk helaas niet hebben, horen zelfs niet in de rij van geroepenen! Wat zal later, na het afvallen van hun lichaam, hun lot zijn?
[11] Dit volk hier behoort kennelijk tot de geroepenen en temidden van hen bevinden zich toch altijd nog een aantal uitverkorenen, waarbij het te rade kan gaan wanneer het daar behoefte aan heeft; maar bij ons zijn geen uitverkorenen en ook geen geroepenen, en daarom is het lot van het grote Indische volk zeer betreurenswaardig, dat wil zeggen, als Uw laatste uitspraak zo moet worden opgevat, als deze in zekere zin voor alle plaatsen en tijden door U is uitgesproken.'
[12] Ik zei: 'Je hebt deze uitspraak van Mij niet juist begrepen, en daarom moet Ik je deze wel nader uitleggen.'
«« 123 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.