Geloven en schouwen De geestelijke ontwikkelingsgang van de man uit Opper-Egypte

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 160 / 229 »»
[1] Petrus zei: 'Ja, vriend, als je weet wat wij weten, wat wil je dan nog meer? Is dan 'vast en onwrikbaar geloven' niet hetzelfde als 'schouwen in de geest'?'
[2] De man uit Opper-Egypte zei: 'Daarmee heb je ten dele wel gelijk, maar toch niet helemaal! Het vaste en onwrikbare geloof van de ziel wekt in de mens wel een volledig streven en een hoopvol vertrouwen, dat hij hetgeen hij gelooft ook eens werkelijk kan en zal schouwen; als het geloof in kracht en vastheid toeneemt, groeit echter ook de begeerte en het verlangen om het geloofde ook eenmaal in zijn volheid te schouwen en er daardoor ten volle deel aan te hebben. En kijk, vriend, zo staat het geestelijk schouwen welonbeschrijflijk veel hoger dan het pure geloof; want het geestelijk waarnemen is immers de eeuwige kroon van het geloof!'
[3] Petrus zei: 'Ja, daar heb je wel helemaal gelijk in; maar de Heer is nu eenmaal niet erg vrijgevig met de gave van het schouwen. Zo nu en dan heeft Hij ons enkele ogenblikken het geestelijk zien toegestaan; maar van een blijven van dit zaligmakende vermogen van de ziel was tot nu toe nog geen sprake.'
[4] De man uit Opper-Egypte zei: 'Wel, dat bedoel ik ook! Hij heeft het jullie echter al meermalen beloofd. Dat vermogen zullen jullie ook pas krijgen, wanneer je in de geest volkomen uit Hem wordt wedergeboren. En dan moeten we als mensen, die nog in het vlees zijn, ook niet denken dat we niets anders te doen hebben dan alleen maar de wonderen van Zijn oneindige scheppingen te aanschouwen; want we hebben hier op deze aarde uit liefde tot Hem en uit liefde tot de naaste nog heel wat plichten te vervullen, en dat betekent niet alleen schouwen. Maar de mens moet zich ook zo nu en dan een sabbatsrust gunnen, en dan kan en moet hij schouwen, of zich althans oefenen in het innerlijk geestelijk waarnemen. Het blijvende volledige schouwen krijgt de mens pas na het afleggen van het lichaam. - Denk je ook niet?'
[5] Petrus zei: 'Nu zeker, maar ik vraag me verwonderd af, hoe jij in jullie wildernis tot die innerlijke, ware levenswijsheid bent gekomen! Wie was je leraar?'
[6] De man uit Opper-Egypte zei: 'Merendeels ikzelf door mijn rusteloze zoeken en onderzoeken! Maar mijn vader was landmeter in Memphis, Thebe en Diathira, en die kunst heb ik van hem geleerd. Toen ik die kunst volledig onder de knie had, begon hij mij in de grote, verborgen geheimen van de tempel in Ja bu sim bil in te wijden; maar hij stierf nog voor ik in alles was ingewijd.
[7] Zijn dood was voor mij een verlies van duizend levens. Ik trok daarom met mijn metgezellen zo ver als maar mogelijk was Nijl opwaarts. Daar vonden wij grotten, die ons voldoende beschutting gaven tegen de gloeiende zonnestralen. De grotten lagen dicht bij de Nijl, die met duizend watervallen tussen de machtige rotswanden doorkronkelt. Verder dan tot daar kon je langs de rivier niet meer gaan, tenzij wij veel verder naar beneden naar rechts zouden zijn afgebogen de grote woestijn in en dan de weg van de Nubiƫrs hadden gevolgd; maar zonder water zouden wij daar, samen met de geiten die we hadden meegenomen, al gauw versmacht zijn. Kortom, bij de grotten vonden we nog een laatste plaatsje waar wat gras groeide en onze dieren voldoende voedsel vonden. En zo besloten wij om daar met onze kleine gezinnen te blijven.
[8] Toen ik de eerste nacht, mij in de bescherming van de grote God aanbevelend, in de grot overnachtte, verscheen in mijn droom mijn gestorven vader, en leerde mij wat ik moest doen, en hoe ik mij moest gedragen om daar verder te kunnen leven. Hij vertelde mij ook, dat er in die omgeving veel roofdieren, leeuwen, panters en zelfs reusachtig grote arenden waren, en hij leerde mij hoe ik ongewapend, alleen door het vaste vertrouwen op de grote God en door een vaste, volledig onverschrokken wil, heer over al die dieren kon worden.
[9] Toen ik 's morgens ontwaakte en uit de grot naar buiten stapte, kwam er ook al een geweldige leeuw heel behaaglijk naar de grot toe, die vermoedelijk zijn woning was. Toen hij mij zag stond hij stil en begon geweldig met zijn staart te slaan. Ik kwam hem met mijn onverschrokken, vaste wil tegemoet en beval hem, terwijl ik hem vast aankeek, om deze omgeving voor altijd te verlaten. En zie, de leeuw keerde zich om en verdween ergens in de woestijn! Datzelfde gebeurde al gauw daarna met twee panters, en op dezelfde dag met een reuzenarend die een oogje op onze grazende geiten had.
[10] Ik had me er dus reeds op die eerste dag van overtuigd, wat een mens, in waarachtig vertrouwen op de enig ware, grote God en door zijn onverschrokken vaste wil, allemaal kan doen. Ik ging 's avonds voor de grot staan, vertrouwde alles toe aan de bescherming van de almachtige grote God en beval de hele natuur, ons met rust te laten. Dat gebeurde dan ook.'
«« 160 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.