De Farizeeën vragen naar het rijk Gods

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 194 / 229 »»
[1] Een van beiden zei: 'Wat kraam je allemaal voor godslasterlijke onzin uit! Zijn wij soms niet de bouwlieden die door Mozes en Aäron zijn aangesteld om aan Gods huis op aarde te bouwen, zoals dat ook geschreven staat?'
[2] Ik zei: 'ja, ja, dat staat weliswaar geschreven; maar er staat ook nog iets anders geschreven en omdat jullie nu toch over die bouwlieden zijn begonnen, zal Ik jullie zeggen wat dat is. Wat er geschreven staat en wat jullie zeker ook bekend zal zijn, omdat jullie dat ook in de schrift hebben gelezen, luidt als volgt: 'De steen die de bouwlieden verworpen hebben is tot hoeksteen geworden. Aan de Heer is zulks geschied en is nu wonderbaarlijk zichtbaar voor jullie ogen!' Daarom zeg Ik jullie: Het rijk Gods zal jullie worden ontnomen en aan de heidenen gegeven worden en zal bij hen zijn vruchten afwerpen.'
[3] Toen zei het tweetal: 'Wat zal er dan verder gebeuren met de hoeksteen, waarvoor jij jezelf schijnt te houden?'
[4] Ik zei: 'Met de door jullie verworpen steen, die nu desondanks tot hoeksteen is geworden, zal het voortaan als volgt gaan: wie over de hoeksteen zal vallen, zoals jullie nu, zal te pletter vallen; op wie echter de hoeksteen zal vallen -wat jullie te wachten staat -, die zal erdoor vermorzeld worden! -Hebben jullie dat nu begrepen?'
[5] Nadat Ik deze uitleg had gegeven begonnen ook de andere aanwezige hogepriesters en Farizeeën pas te begrijpen, dat zij degenen waren die vermorzeld zouden worden door de hoeksteen die op hen zou vallen. Ze werden toen erg verstoord en gingen met elkaar overleggen hoe ze Mij misschien toch konden pakken en te gronde richten
[6] Maar de meer gematigden raadden het hun af en wezen hen op het vele volk dat Mij voor een groot profeet hield, en dat Ik om die reden al voldoende duidelijk had gemaakt wat de hogepriesters en de Farizeeën altijd met de profeten hadden gedaan. Zij vonden het daarom raadzaam om Mij eerst in Mijn eigen woorden te vangen, Mij daardoor voor het volk volledig terecht voor een leugenaar en bedrieger uit te maken en Me dan pas gevangen te nemen en aan het gerecht over te leveren, waar het volk dan niets meer op aan te merken kon hebben. Maar zolang Ik niet met woorden te vangen zou zijn was het toch wel uiterst gewaagd om Mij juist nu, in de tijd dat het volk door de nachtelijke tekenen nog te opgewonden was, gevangen te nemen.
[7] De hogepriesters en Farizeeën zagen dat weldra in, verbeten hun woede en besloten om Mij verder met listige woorden te vangen.
[8] Nadat ze dit besluit hadden genomen, richtten ze zich weer tot Mij, in een soort goedmoedigheid, omdat ze zeer bevreesd waren voor het volk, en vroegen (de Farizeeën) Mij: 'Van een meester, die zo buitengewoon goed thuis is in de Schrift zouden we ook nog graag willen horen, waaruit eigenlijk het rijk Gods zal bestaan, dat ons ontnomen en aan de heidenen gegeven zal worden en bij hen de gewenste vrucht zal dragen. Wat is eigenlijk het rijk Gods? Wat versta je daaronder? Is het de hemel, waar alle gelovigen hopen te komen na de dood van hun lichaam of bestaat het al ergens op deze aarde, wat volgens jouw woorden het geval schijnt te zijn, omdat het anders niet aan de heidenen gegeven zou kunnen worden. Er kan van hen in de ware geestelijke hemel toch geen sprake zijn, want er staat nergens geschreven dat ook de duistere heidenen ooit in Gods hemel opgenomen zullen worden? Deze woorden kwamen ons uit jouw profetenmond een beetje raadselachtig voor, waarom wij je verzoeken om ons dit nader te verklaren! ,
[9] Hier juichten ze al heimelijk; want ze dachten dat Ik Mij met deze woorden al klem had gezet en hun op zo'n slimme vraag een goed antwoord schuldig zou blijven. Ook het volk keek hier en daar al bedenkelijk en wachtte vol spanning hoe Ik Mij uit deze val zou redden.
[10] Maar Ik richtte Me op als een held en op Mijn gezicht was geen enkele verlegenheid te bekennen en begon als volgt nogmaals in gelijkenissen met hen te spreken: 'Omdat jullie vol traagheid, vol zinnelijkheid en zelfzuchtige hoogmoed zijn, is het voor jullie ook onmogelijk om het geheim en de waarheid van het rijk Gods te begrijpen! jullie stellen je de hemel voor als een of andere overheerlijke en grote ruimte boven de sterren, waar de vrome zielen na de dood van hun lichaam worden opgenomen of volgens een nog dwazer en onzinniger mening die sommigen van jullie hebben pas na vele duizenden jaren op de door jullie nog nooit begrepen jongste Dag, waarna ze dan voortaan eeuwig zullen zwelgen in het meest genotvolle leven. En van zo'n hemel, die nergens bestaat dan alleen in jullie meer dan domme fantasie, moeten volgens jullie hoogst zelfzuchtige geloof de heidenen dan buitengesloten zijn! ja, zeg Ik jullie, van zo'n hemel als jullie je die voorstellen, zullen ze ook eeuwig buitengesloten zijn, omdat het onmogelijk is om in een hemel opgenomen te worden die in waarheid nergens bestaat!
[11] Maar opdat niemand zich ooit zal kunnen verontschuldigen door te beweren dat hij niet heeft geweten waarin de ware hemel dan wel bestaat, zal Ik jullie omwille van het volk in beelden tonen, waarin de ware hemel overal in de hele oneindigheid en hier op deze aarde, in en boven alle sterren, overal op dezelfde manier bestaat. Luister dus naar Mij!'
«« 194 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.