Aankomst bij de Griekse waard

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 208 / 229 »»
[1] (De Heer): 'Nu gingen we dan ook onmiddellijk op weg naar de herberg, waar de lastdieren van de Griek op ons wachtten.
[2] We waren daar nauwelijks aangekomen of er waren al een heleboel nieuwsgierigen die ons lastig vielen met vragen, en de eigenaar van de herberg, een goede bekende van jozef, zei tegen hem: 'Vriend, ik zou vandaag niet op reis gaan; want er is een zonsverduistering geweest en zo'n dag gold al bij de ouden als een ongeluksdag!'
[3] Ik zei: 'Wat zijn jullie mensen toch wijs! Aan zulke zinloze fabels, die geen enkele waarheid bevatten, hechten jullie waarde; maar alles wat zuiver en waar is behandelen jullie als vuil en willen jullie niet horen. Houd ons daarom niet op met zulke zinloze dingen!'
[4] De waard zei: 'Maar, beste makker, de oude mensen waren ook verstandige lieden; daarom moeten jonge mensen goed rekening houden met hun ervaringen, anders zullen ze heel wat ongemakken te verduren krijgen!'
[5] Ik zei: 'Houd jij je maar aan datgene wat Mozes en de profeten geleerd hebben; daar zul je meer aan hebben dan wanneer je rekening houdt met nieuwe maan en geluks en ongeluksdagen! Wie zich aan Gods geboden houdt en God boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die heeft geen ongeluksdagen te vrezen; maar voor wie dat niet doet is iedere dag een ongeluksdag!'
[6] De waard zei: 'ja, dat weet ik ook wel; maar daarom kun je toch nog wel waarde hechten aan de verhalen van de ouden!'
[7] Daarop groette hij Jozef nogmaals en wenste hem veel geluk op zijn reis en met zijn werk. Wij bestegen de lastdieren, en onze reis ging snel voorwaarts over bergen en dalen in westelijke richting op de weg naar Tyrus.
[8] Toen we halverwege waren en bij een herberg kwamen, die ook van een Griek was, zei onze Griek: 'Vrienden, hier zullen we wat versterkends nemen en de lastdieren laten voeren!'
[9] Met dit voorstel was Jozef het helemaal eens, ofschoon hij meteen vroeg of men hier wel spijzen kon krijgen die ook voor de joden waren toegestaan.
[10] De waard zei: 'ja vriend, dat zal een beetje moeilijk worden! Varkensvlees, gerookt, heb ik wel voldoende, en ook gezuurd brood, zout en wijn; maar iets anders zal er nu niet in voorraad zijn.'
[11] Jozef zei: 'Dat ziet er niet zo mooi uit voor ons; want varkensvlees mogen wij joden niet eten en in deze tijd ook geen gezuurd brood, omdat bij ons de tijd van de ongezuurde broden is begonnen. Heb je dan geen vis, of kippen en eieren?'
[12] De waard zei: 'Kijk, deze herberg staat hoog op een berg! Waar zou men dan vis vandaan moeten halen? En ook is het hier moeilijk om kippen te houden; want ten eerste gedijen ze hier bijna niet wegens gebrek aan het noodzakelijke voer en ten tweede zijn er hier te veel roofvogels van allerlei soort, die niet alleen het houden van kippen nagenoeg onmogelijk maken, maar ook de schapenteelt zeer bemoeilijken omdat de lammeren voor deze beesten uit de lucht niet één ogenblik echt veilig zijn. Daarom heb ik alleen wat runderen, zoals stieren, ossen en koeien en natuurlijk ook een paar kalveren en ook nog varkens, die het hier heel goed doen; maar de wijn moet ik in Tyrus zelfkopen. Zo staan de zaken er hier voor; maar wat er is wil ik jullie royaal en voordelig geven.'
[13] Ik zei: 'Breng maar watje hebt, dan eten we dat!'
[14] Jozef zei: 'Maar zoon, wat zal de wet van Mozes daar dan van zeggen?'
[15] Ik zei: 'Ben je nu alweer vergeten wie Ik ben? Hij die in Mij is, heeft de wetten aan Mozes gegeven en Deze zegt nu tegen jou: Eet, wat voor je op tafel wordt gezet als het niet anders kan; want voor iemand die zuiver is, is alles zuiver!
[16] Mozes heeft de joden het vlees van deze onreine dieren alleen maar verboden om te voorkomen, dat ze zelf nog onzuiverder zouden worden dan ze al vanaf hun geboorte waren; maar in geval van nood mochten ook de joden het vlees van de als onrein bestempelde dieren eten. Maar wijzelf waren nooit onrein en zullen ook nooit onrein worden, en zo kan ons ook geen enkele spijs die goed is toebereid verontreinigen.'
[17] Met deze toelichting waren Jozef en ook Jacobus tevreden en de waard bracht ons meteen goed gerookt en toebereid varkensvlees, brood, zout en een goede wijn, wat wij allemaal met een gerust gemoed aten. Onze Griek wilde natuurlijk de rekening betalen en het deed hem echt deugd, dat wij ons zo geheel en al tevredengesteld hadden met zijn maaltijd.
[18] Na de maaltijd zei Ik tegen de waard van de herberg: 'Deze herberg is nu een groot heil ten deel gevallen! Vanaf vandaag kun je kippen en schapen houden zoveel je maar wilt en kunt; want Ik wil dat dit gebied door geen enkel roofdier meer wordt lastiggevallen, noch op de grond noch in de lucht, zolang jij en je nakomelingen deze herberg en dit gebied zullen bezitten. Maar als er later ooit andere en slechtere waarden in bezit zullen komen van deze herberg en dit gebied, zullen ze ook weer door de oude plaag geteisterd worden!'
[19] De waard zei: 'jonge vriend, hoe kun je me ervan overtuigen dat het ook zo zal gebeuren als je me nu zo ernstig hebt beloofd, alsof je er niet in het minst aan twijfelt?'
[20] Ik zei: 'Dat zal even zeker gebeuren als dat het zeker is, dat jij in je huis een schat bezit, die noch jij noch een van je familieleden en ook je voorouders niet hebben gekend! Neem een spade en graaf daarmee, precies op de plaats waar je nu staat, een kuil van slechts drie handbreedtes diep in de grond die uit leem bestaat, en je zult op de schat stoten, waarmee je dan naar eigen believen kunt doen watje wilt.'
[21] De waard bracht onmiddellijk een spade en groef met behulp van zijn knechten meteen een kuil in de grond zo diep als aangegeven en vond tot zijn grote verbazing enkele zware gouden schalen, die samen een gewicht van meer dan tweehonderd pond hadden. Nu vroeg hij natuurlijk meteen hoe en wanneer deze waardevolle dingen daar terecht waren gekomen.
[22] Ik zei: 'jij bent nu al de zevende bezitter van deze oude herberg sinds de tijd dat deze dingen, die toentertijd een oosterse karavaan afhandig zijn gemaakt, hier in deze grond zijn begraven, uit vrees dat ze ontdekt werden. Meer hoef je niet te weten. Maar degenen die de schat hier hebben begraven waren geen mensen van jouw stam en jij bent geen nakomeling van hen -want jij komt uit Athene -; maar die bezitters kwamen uit Cyprus en waren dieven en nog net geen roofmoordenaars.'
[23] De waard wederom zei: 'Maar hoe kun je dat allemaal zo precies weten? Wie heeft je dat laten weten?'
[24] Ik zei: 'Zo goed als Mij iedere van je meest geheime gedachten bekend is, in en uit Mijzelf, zo is ook dat aan Mij bekend in en uit Mezelf! En om je te laten zien dat ook jouw gedachten precies aan Mij bekend zijn, zeg Ik je wat jij vanmorgen heel bewust bij jezelf hebt gedacht. je dacht het volgende: Mijn herberg is af en toe weliswaar goed bezet en is wel winstgevend, maar als er een koper te vinden zou zijn, die hem van me zou kopen voor een prijs waarvoor ik in Tyrus een betere herberg zou kunnen opzetten, dan is dat wel wat ik het liefst van alles zou willen!'
[25] Zie, dat was vooral wat je dacht! En daarna dacht je erover na of je die gedachte ook aan je vrouw zou meedelen; maar je vond al gauw dat het daarvoor nog te vroeg was, omdat je vrouw dan ongeduldig zou kunnen worden en er dan met alle geweld op aan zou dringen om die gedachte dan ook maar onmiddellijk uit te voeren. -Zeg Me, of Ik wel precies weet wat j e denkt of niet!'
[26] De waard was buiten zichzelf van verbazing en zei: 'Nee maar, ik heb veel gezien, gehoord en ervaren, maar zoiets heb ik nog nooit meegemaakt! ja, nu geloof ik ook zonder enige twijfel dat dit gebied volledig gezuiverd zal worden van roofdieren. je hebt me nu buitengewoon veel goeds bewezen, -hoe zal ik in staat zijn om je daar naar behoren voor te belonen? Wat wil je dat ik daarvoor voor jou zal doen?'
[27] Ik zei: 'Luister, je bent weliswaar ook een heiden, maar je gelooft niet aan je vele goden en je hebt je daarom vertrouwd gemaakt met onze leer, waar je heel goed aan hebt gedaan! Maar Ik zegje: geloof maar vast aan de enig ware Ene God van de joden, heb Hem zelfs boven alles lief en ook je medemensen zoals jezelf, doe voor hen datgene waarvan je redelijkerwijs kunt willen dat ze dat ook voor jou zullen doen, dan doe je daarmee voor Mij voldoende in ruil voor alles wat Ik nu voor jou heb gedaan; maar een materieelloon heb Ik waarlijk niet nodig!'
[28] Alweer was de waard verbaasd over Mijn totale belangeloosheid en wilde van onze Griek geen betaling aannemen voor hetgeen we bij hem genuttigd hadden.
[29] Maar onze Griek wilde dat niet en betaalde alles met de woorden: 'Verdeel wat jezelf niet nodig hebt onder de armen, dan zul je de enig ware God van de joden en eigenlijk van alle mensen behagen!'
[30] De waard beloofde plechtig dat allemaal te doen en zijn hele huis te bekeren tot het geloof van de joden.
[31] Toen stonden wij op, bestegen nogmaals onze lastdieren en trokken verder. De weg die we nog af moesten leggen was heel mooi en zo bereikten we nog een uur voor zonsondergang de plaats van onze bestemming.
«« 208 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.