Gods bedoeling met de mensen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 217 / 229 »»
[1] (De Heer): 'Toen zei Ik: 'Vriend, je bent een beetje opgewonden, omdat Ik jullie allen zojuist de waarheid over de bestemming van de mensen heb voorgelegd; maar dat is helemaal niet erg! Ik heb die klippen van twijfel in je gezien en wilde dat je ze openlijk prijsgaf; daarom moest Jozef ook met zo'n onderwerp komen, dat jouw tong op de juiste plek losmaakte. je hebt ook heel goed gesproken en je twijfels en kritiek ten aanzien van de menselijke natuur goed naar voren gebracht. Maar nu ben Ik aan de beurt en Ik kan je daarover iets heel anders zeggen dan wat jij over het onderwerp denkt, dat jullie nu onder elkaar hebben besproken.
[2] Zie, als God de mensen alleen voor deze aarde had geschapen, zou het wel een vreemde liefhebberij van Zijn kant zijn om aan één stuk door te scheppen en het geschapene dan weer te vernietigen; maar omdat Hij de mensen voor een hoger en eeuwig leven heeft geschapen en hen slechts zo lang op deze aarde laat bestaan tot ze de strikt noodzakelijke beproeving van hun vrije wil, of op z'n minst het bestaan in het vlees hebben doorgemaakt, is het een ware en levende liefhebberij van God ten opzichte van Zijn mensen, dat Hij ze op deze jammerlijke wereld slechts zo lang in het vlees laat leven als voor de ene of andere mens hoogst nodig is! Wanneer de eigenlijke mens deze aarde verlaat, zal hij aan gene zijde wel naar scholen gestuurd worden die geschikt zijn om hem tot de hogere en geheel ware levensvervolmaking te brengen. Daar zal hij dan ook wel een ware voorlichting krijgen over de genesis van de eerste mensen van de aarde.
[3] Maar menigeen zal, ook al omwille van zijn medemensen, op deze aarde gelijk Mij vervolmaakt worden, maar alleen langs de enig mogelijke weg van de ware verering van God, die Ik jullie zojuist heb uiteengezet,toen jullie overwogen Mij goddelijke eer te bewijzen.
[4] Maar opdat je voortaan niet meer twijfelt aan het leven van de ziel na de dood van het lichaam, zal Ik de ogen van je ziel een tijdje openen en dan kun jij ons meedelen watje allemaal gezien hebt. Maar dat wil Ik ook alleen maar doen als jij dat wilt.'
[5] De raadsheer zei: 'Ja, dat zou ik graag willen! Doet u dat voor mij!'
[6] Nu riep onze Jozef Mij bij zich en zei zachtjes tegen Mij: 'Luister, mijn lieve zoon van de Allerhoogste, maak het niet te bont met die hooggeplaatste Romeinen; want ik heb steeds de indruk dat ze je al een tijdje verkeerd begrijpen! De hoge raadsheer heeft dat zojuist min of meer te verstaan gegeven, ofschoon hij er aanvankelijk vóór was om je goddelijke eer te bewijzen.'
[7] Ik zei: 'Je hoef je geen zorgen te maken! Wat Ik hem nu ga laten zien, zal hem op heel andere gedachten brengen!'
[8] Jozef zei: 'Doe dan maar watje goed dunkt!'
[9] Hierop opende Ik enkel door Mijn innerlijke en niet hardop uitgesproken wil voor de raadsheer het zogenoemde tweede gezicht, en hij werd onmiddellijk omringd en omgeven door zijn vele overleden familieleden, vrienden en bekenden en tenslotte kwam zelfs Julius Caesar ook nog te voorschijn, waar de raadsheer zich buitengewoon over verbaasde, zodat hij Mij haastig vroeg: 'Is dat allemaal waarheid of zinsbegoocheling?'
[10] Ik zei: 'Praat met hen, zij zullen het je zeggen; want een drogbeeld kan niet spreken!"
«« 217 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.