Een wonder van Rafaël

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 42 / 229 »»
[1] Toen tilde Rafaël een steen van tien pond van de grond op en zei: 'Ik denk dat deze steen groot en zwaar genoeg is om jullie hiermee een duchtig proefje te kunnen geven!'
[2] De Griek zei: 'Ongetwijfeld, maar wat gaat ermee gebeuren?'
[3] Rafaël zei: 'Opdat jullie mij niet voor een dwaze magiër zullen aanzien, mag je deze steen zelf in de hand nemen en hem ook door je metgezellen laten vasthouden, opdat ook zij zich er goed van kunnen overtuigen dat het een echte, massieve steen is, zoals die alleen maar hier in deze streek voorkomt! Neem dus die steen in je handen en bekijk hem!'
[4] Hierop nam de Griek de steen in zijn handen en keurde hem en zijn metgezellen deden hetzelfde.
[5] Toen allen zich er al gauw voldoende van overtuigd hadden dat de steen een volkomen natuurlijke steen was, gaven zij hem weer aan de engel en de Griek zei: 'De steen is geheel en al steen, daaraan twijfelt niemand van ons, maar wat wil je er nu mee doen?'
[6] Rafaël zei: 'Neem die steen nog eens in je handen en raap nog meer van zulke stenen op, pas dan zullen jullie onze goddelijke kracht leren kennen! Maar jullie hoeven niet bang zijn, want er zal jullie daarbij geen haar gekrenkt worden!'
[7] Daarop zochten zij een aantal van die stenen bij elkaar en hielden die in hun handen alsof zij de jongen wilden stenigen.
[8] Toen zei de engel tegen hen: 'Jullie zien dat ik geen van de stenen in jullie handen ook maar met een vinger aanraak. Zodra ik echter met mijn wil zeg: 'Los op in je etherische oerstof dan zal er geen stofje van deze stenen in jullie handen overblijven!'
[9] De Griek zei: 'Jonge vriend, dat zal wel zo'n woordenspelletje van je zijn! Er zal weliswaar geen stofje in onze handen blijven, maar wel de hele stenen, en het zullen natuurlijk losse deeltjes zijn, omdat wij ze zelf van de bodem 'losmaakten' en ook zullen zij in ether overgaan, omdat wij ze reeds met onze handen in de luchtether omhoog houden. Heb ik gelijk of niet? Vind je het goed,jonge joodse god, dat wij deze stenen, als je ze met je wil volledig opgelost en dus vernietigd hebt, naar je toe gooien?'
[10] De engel zei: 'O zeer zeker, gooi maar op! Maar let nu goed op dat je de stenen niet kwijtraakt, want dan heb je niets meer om te gooien! Ik wil nu dat de stenen vernietigd worden! En werp nu jullie zware stenen maar naar mij, als je ze nog in je handen hebt!'
[11] Toen keken de ruim dertig Grieken elkaar hoogst verwonderd aan en de eerste zei: 'Luister eens, aardige jongen, jij bent tot meer in staat dan wat wij Grieken, die veel ervaren en gezien hebben, kunnen begrijpen! Daar is werkelijk een bovennatuurlijke kracht van een goede geest voor nodig, want dat is niet natuurlijk meer. In een nauwelijks merkbaar ogenblik waren alle stenen volledig vernietigd. Hoe heb je dat gedaan?'
[12] De engel zei: 'Het 'hoe' zullen jullie nog lang niet begrijpen, maar ik heb jullie immers van te voren gezegd, dat jullie hier met ons als ware en onbedorven joden te maken hebben en dus met kinderen Gods, en die bezitten een goddelijke kracht in zich en zijn dus gebieders over de hele natuurlijke wereld en zijn onsterfelijk. Daarom zei ik jullie immers dat wij als goden voor geen vijand bang zijn en gebieders zijn over de gehele wereld. En wie iets van ons wil hebben, moet ook in staat zijn volkomen ernstig te vragen, anders krijgt hij niets van ons. Begrijp je dat nu al beter?'
[13] De Griek zei: 'Hoe zijn jullie dan echte goden geworden, terwijl jullie toch evengoed mensen zijn zoals wij?'
[14] Rafaël zei: 'Omdat wij vóór alles gestreefd hebben naar de zuivere en ware kennis van de ene, enig ware God en ons niet beijverden om de ijdele, dode schatten van deze wereld! En dus hebben wij van de ene, enig ware God dan ook niet de dode schatten ontvangen van de materie van deze wereld, waarin alles vergankelijk is, maar wij hebben de levende schatten van de geest ontvangen en van zijn kracht, die wij in eeuwigheid nooit meer zullen verliezen, maar waarvan wij er nog steeds grotere bij zullen krijgen.
[15] Maar om de levende schatten van de geest te ontvangen, moet men van de ene, enig ware God de middelen hebben gekregen, hetgeen bij ons joden reeds door de eerste patriarchen en daarna voornamelijk door de grote profeet Mozes, en na hem door nog vele andere profeten en leraren is gebeurd. Wie van de joden dan de aangeraden middelen bij zichzelf helemaal heeft aangewend en de geboden wegen is gegaan, heeft zich daardoor ook het kindschap van God waardig gemaakt en daarmee de innerlijke kracht van de geest verworven. Omdat dat echter bij jullie nog nooit het geval is geweest, weten jullie niets van de ene, enig ware God, niets van de kinderen van God op deze aarde en ook niet welke vermogens zij hebben. Begrijpen jullie dat?'
[16] De Griek zei: 'Ja, ja, dat kan bij jullie wel zo zijn, maar als die bepaalde ene, ware God jullie joden zulke middelen heeft gegeven en zulke wegen heeft gewezen, waarom heeft Hij dat dan bij ons niet gedaan, want wij zijn toch evengoed mensen als jullie joden? Wij Grieken hebben immers ook verstand en begrip en werden in alle ons bekende tijden zelfs als een van de geestrijkste en ontwikkeldste volkeren der aarde gezien. Dat wij voor jullie nu onderdoen aan innerlijke geestkracht, daar kunnen wij zelf toch waarlijk niets aan doen! Als die bepaalde ene, enig ware God zich aan jullie joden als zodanig kenbaar heeft kunnen maken, waarom dan niet aan ons Grieken?'
[17] Rafaël zei: 'Mijn vriend, het is bij lange na niet zoals jij het je nu voorstelt, maar heel anders! Ook de Grieken, net als de Romeinen en de oude Egyptenaren, hebben ooit op hetzelfde punt gestaan, waarop zich nu nog een gering aantaljoden bevindt. Maar zij verlieten de enig ware God, zoals nu ook weer heel veel joden Hem helemaal verlaten en zich vrijwillig van Hem afwenden; degenen die zo de enig ware God verlieten, verliet Hij toen ook en Hij liet hen over aan hun ijdele wereldroes.
[18] Maar wanneer zij ooit in hun hart weer tot Hem willen terugkeren zal Hij hen ook aannemen en hun weer de oude middelen aangeven, waardoor zij ook weer volkomen ware joden en kinderen van God kunnen worden. Op het juiste moment zullen er ook weer boden en leraren naar jullie en naar alle andere volkeren der aarde gezonden worden en de oude middelen bekendmaken. Heil degenen, die zich dan zullen bekeren!'
[19] De Griek zei: 'Maar waarom gebeurt dat niet nu al?'
[20] De engel zei: 'Omdat jullie nu nog veel te vol zijn van alle wereldse zaken! Als jullie die meer zullen loslaten en daardoor voor iets geestelijkers rijp worden, dan zal dat, waarover ik sprak, ook wel tot jullie komen. Maar nu heb ik jullie genoeg gezegd en genoeg laten zien; misschien spreken we er morgen nog verder over!'
[21] De Griek zei: 'Ja, morgen wilden ik en alle anderen weer vertrekken omdat wij alles wat wij hebben meegebracht al heel goed hebben verkocht, maar ter wille van jou zal ik morgen nog tot de middag hier blijven en je graag nog om een paar geestelijke schatten vragen om mee te nemen naar Griekenland. Misschien hoor ik morgen iets van je over de toebereiding van jullie spijzen, die werkelijk goddelijk heerlijk smaken!'
[22] De engel zei: 'Nou, nou, dat zullen we wel zien! Maar ik denk dat je voorlopig van de manier waarop wij spijzen bereiden even weinig zult begrijpen als van mijn vernietiging van de harde stenen zoëven. Maar dat is ook niet zo belangrijk; er zijn hier nog heel andere dingen, die je kunt leren kennen en die van meer nut voor je zullen zijn dan te weten, hoe wij onze spijzen klaarmaken. Als je daarmee instemt, kun je morgen terugkomen, maar voor de bereiding van de spijzen hoef je niet terug te komen, omdat ik je nu al gezegd heb, hoe het daarmee staat.'
[23] De Griek zei: 'Over het bereiden van de spijzen zal ik geen woord meer zeggen, als ik iets te weten kan komen wat voor ons allen nuttiger kan zijn dan de bereiding van spijzen. Daarom zullen we nu gaan en morgen tegen de middag weer terug komen, wanneer alle andere gasten reeds weg zijn gegaan. Straks kon het wel eens donkerder worden dan nu en de berg is tamelijk steil.'
[24] De engel zei: 'De berg zal wel zodanig verlicht zijn dat jullie gemakkelijk en zonder gevaar af kunnen dalen; gaan jullie dus maar in de naam van de ene, ware God!'
[25] Na deze woorden van de engel gingen de Grieken weg en kwamen heel gauw en gemakkelijk bij hun kramen, waarin zij gewoonlijk overnachtten. Maar zij sliepen heel weinig, want zij dachten de hele nacht na over de vernietiging van de stenen en maakten allerlei veronderstellingen zonder dat een van hen tot een oplossing kwam. Het verschijnsel had hen zo opgewonden, dat zij in hun hart geen rust vonden en nauwelijks de dag konden afwachten, waarop hun een licht zou kunnen opgaan over wat zij hadden meegemaakt.
[26] 's morgens pakten zij hun spullen bij elkaar en maakten alles gereed voor het vertrek. Maar allen verschoven het vertrek naar de eerstvolgende dag, want zij besloten allemaal om tegen elke prijs meer over deze wonderlijke zaak te weten te komen. Daarom besloten zij deze komende dag in ieder geval geheel aan deze zaak te wijden. En ze konden haast niet tot de middag wachten.
[27] Maar nu laten wij deze ruim dertig Grieken staan, denken en oordelen, en begeven ons met Rafaël, Lazarus en de waard naar onze grote eetzaal, waar wij allen reeds aan onze tafels heel welgemoed zaten te eten en te drinken.
«« 42 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.