De vermomde tempeldienaren bij Lazarus

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 86 / 229 »»
[1] Toen allen voldoende gegeten en gedronken hadden, kwam er een dienaar van Lazarus en zei: 'Heer des huizes, er staan buiten een aantal mensen die met u alleen willen spreken! Ik denk dat het Bethlehemieten zijn, ze zien er echter heel behoeftig en armzalig uit. Wat wilt u dat ik doe!'
[2] Lazarus vroeg Mij: 'Heer wat kunnen die van mij willen? Als U mij eerst een aanwijzing zou geven, zou ik gemakkelijker met hen kunnen praten.'
[3] Ik zei: 'Vertrouw ze niet! Het zijn geen Bethlehemieten, maar verklede tempeldienaren, die heel netjes en hoffelijk van jou willen vernemen of je soms weet waar Ik Mij ophoud. Ze zullen je de verzekering geven dat zij leerlingen van Mij willen worden als ze maar wisten waar Ik Mij ophield. Onder hun mantels hebben ze echter touwen en zwaarden om Mij te vangen en te binden en dan voor de Hoge Raad van Kajafas te slepen. Die slechte overspelige soort daar beneden heeft, nu het volk zich voor het grootste deel verspreid heeft, weer moed gevat om Mij te gronde te richten; maar Mijn tijd is nog niet gekomen. Ga jij dus nu met Rafaël naar buiten, dan zal je wel in de mond worden gelegd watje moet zeggen; Rafaël zal dan wel het zijne doen.'
[4] Daarop ging Lazarus vlug met Rafaël naar buiten en zag in een van de eerste tenten ongeveer twintig mannen die op hem zaten te wachten.
[5] Bij hen gekomen, stonden zij op van hun zitplaatsen, en een van hen als de woordvoerder zei, nadat hij een diepe buiging gemaakt had: 'Beste, goede vriend! Wij allen komen uit de omgeving van de oude stad van David en zijn vanwege de verschrikkelijke tekenen die in deze nacht te zien waren, nog voor middernacht vertrokken en snel hierheen gekomen om van een wijs man te horen wat ons mogelijkerwijs te wachten staat. Voor dit doel gingen we dadelijk naar de tempel, die open was, en daar vernamen wij het een en ander, wat ons beslist niet geruststelde of bevredigde. Maar er verscheen, toen al het volk in de tempel al erg ongeduldig was geworden, een zeer oude rabbi, die het volk toesprak, en de meeste schuld schoof op de tempeldienaren en hun slechte gedrag ten opzichte van de leer van Mozes, wat voor ons allen maar al te duidelijk de volle waarheid was. Tenslotte begon hij over een zekere profeet Jezus uit Galilea te spreken, waarbij hij tamelijk onomwonden zijn vermoeden uitsprak dat deze Nazarener de beloofde Messias was. En kijk, het hele volk juichte hem toe en viel hem zonder meer bij!
[6] Toen dachten wij bij onszelf: 'De oude man heeft de volle waarheid gesproken!', en wij namen het vaste besluit om hem, de Nazarener, op te gaan zoeken en zo mogelijk zijn leerlingen te worden. Wij deden al sinds vanmorgen navraag naar de plaats waar hij zich op dit moment eventueel zou kunnen ophouden, en hoorden van iemand die wij vaag kenden, dat u ons zeker daarover kon inlichten, omdat de profeet, zoals bekend, een speciale vriend van uw huis is en u dus, zoals gezegd, de allereerste zou zijn om te weten waar de grote man Gods zich nu ophoudt. Als u daarover betrouwbare gegevens of informatie heeft, wees dan zo vriendelijk ons die mee te delen opdat wij er dan meteen heen kunnen gaan en ijverige leerlingen van hem kunnen worden!'
[7] Lazarus zei heel ernstig: 'Jullie weten dat ik vroeger een trouw aanhanger en een steunpilaar van de tempel was; maar door de hebzucht, die ten opzichte van mij steeds maar toenam, wilde de tempel tenslotte vrijwel alles van mij afnemen en mij volledig tot de bedelstaf brengen. Toen al mijn tegenvoorstellen, hoe redelijk en verstandig ook, niets meer uithaalden, bleef er voor mij niets anders over dan helemaal het Romeinse burgerschap aan te nemen en mij volledig onder Romeinse bescherming te stellen, om veilig te zijn voor de hand over hand toenemende vervolging van de tempel, zodat ik nu iedere aanval van de kant van de tempel met het zwaard van Rome af kan slaan. Als jullie me ook maar met één gewelddadige vinger van de tempel zouden aanraken, staan jullie morgen voor de onverbiddelijk strenge Romeinse rechters en zouden jullie waarschijnlijk met de dood bestraft worden, denk daar maar goed aan; want zo staat het in mijn Romeinse beschermbrief. Ik zei dit jullie alleen maar vooraf om over de eigenlijke zaak wat makkelijker met jullie te kunnen praten.
[8] Kijk, jullie hele, meer dan schandelijke, leugenachtige verhaal werd erg goed gebracht en van tevoren heel netjes uitgedacht; maar jullie hebben daarbij vergeten dat Lazarus in staat is bij ieder mens ogenblikkelijk te doorzien wat hij eigenlijk heimelijk in de zin heeft. En dus heb ik jullie dan ook meteen doorzien en maar al te duidelijk ontdekt wiens geesteskinderen jullie zijn.
[9] Jullie zeiden datje uit de omgeving van de oude stad van David komt, - maar in werkelijkheid komen jullie van hier, en iedereen weet dat jullie de meest omkoopbare dienaren zijn van de heers en hebzuchtige Farizeeën! Met welk recht en om welke reden trachten jullie mij dan zo ontzettend te beliegen? Jullie doen alsof je op zoek bent naar een zekere Jezus van Nazareth, en je hebt zwaarden en touwen bij je om die profeet zo mogelijk op te pakken en hem meteen te wurgen of voor jullie Hoge Raad te slepen. Is dat een manier om zo hier bij mij, Lazarus, te komen? Wacht maar, die duivelse vermetelheid van jullie zal je als lesje voor jullie zelf en ook jullie Hoge Raad duur te staan komen! Samen met de Hoge Raad zijn jullie de meest goddeloze vervolgers die er zijn, en deze brutaliteit is te erg om als Romeins burger ongestraft te laten!
[10] Zeg mij welke duivel jullie opdracht heeft gegeven mij, Lazarus van Bethanië, die toch door ieder mens gekend en geacht wordt, tot verrader te maken van een mens met goddelijke gaven, de allerbeste, eerlijkste mens die ik ken! Een vijand van mijn huis heb ik dat nog nooit aangedaan en zou ik dat dan de beste en onschuldigste mens aandoen, omdat Hij jullie boosaardige leugenpolitiek wat al te veel in de weg staat, en de door jullie van God afgedwaalde mensen weer tot God terugbrengt, en hen weer bekendmaakt met de al zo lang ontbeerde waarheid? Spreek op, ellendelingen! Waarom hebben jullie me dat aangedaan? Wie zei jullie dat ik het best zou weten waar de heiland uit Galilea zich ergens zou kunnen ophouden?'
[11] Daar schrokken de verklede gerechtsdienaren geweldig van, en de eerdere woordvoerder zei: 'Hoe kunt u dat van ons beweren nog voor u ons nader hebt gehoord?'
[12] Lazarus zei luid en heftig: 'Wat, - willen jullie nog bestrijden dat jullie godvergeten leugenaars en gerechtsdienaren zijn? Wacht maar, dat zal je nog duurder te staan komen! Ik ben iemand die overal herbergen bezit en nog nooit van een arme reiziger kostgeld heeft gevraagd. Volgens de Romeinse wet moet ik iedere reiziger gastvrijheid verlenen, of het nu een jood is of een of andere heiden. Als ik dan ook de profeet Jezus uit Galilea ooit eens onderdak verleend heb, kunnen jullie mij daarvoor dan ter verantwoording roepen? Ik deed als jood - en nu als Romeins burger - steeds mijn plicht, en verdien het niet door zulke ellendige schepselen als jullie, ondervraagd te worden!
[13] Jullie hebben de grote tekenen in de afgelopen nacht wel gezien, die toch van dien aard waren dat zij het hart van ieder mens met grote angst moesten vervullen, maar jullie dierlijke harten bleven verstokt, en samen met jullie Hoge Raad hebben jullie de euvele moed reeds vandaag, op de eerste dag na die verschrikkelijke voortekenen, zonde op zonde te stapelen! Maar zal ik jullie ervan overtuigen dat ik niet ten onrechte tegen jullie gezegd heb, wat ik heb gezegd!'
[14] Toen zei Lazarus tegen Rafaël: 'Ontmasker deze godslasteraars, dan kunnen we hun nog duidelijker laten zien wiens geesteskinderen zij zijn!'
[15] Rafaël ging daarop voor de twintig gerechtsdienaren staan en zei tegen hen: 'Leggen jullie je mantels af, volgens de wens en wil van Lazarus, anders zal ik het doen!'
[16] De woordvoerder zei: 'Dan zouden er wel heel veel van zulke fijn gebouwde jongelingen als jij moeten komen, voor ze ons zouden kunnen dwingen onze mantels af te doen. Begrepen, jij melkmuil van een jongen?'
[17] Toen zei Rafaël: 'Goed dan, omdat jullie het op mijn kracht willen laten aankomen, die jullie erg nietig dunkt, zal ik ook die kracht gebruiken en zeg ik: Weg met jullie mantels, die jullie zwaarden en touwen voor ons verbergen!'
[18] Nauwelijks had Rafaël dat gezegd, of de mantels waren ook al volledig vernietigd, en de twintig stonden er nu zo verdoofd bij, alsof ze door de bliksem getroffen waren; want zo'n manier van ontmaskeren hadden ze nog nooit meegemaakt.
[19] Daarop zei Lazarus: 'Willen jullie nu ook nog beweren dat jullie Bethlehemieten zijn, en dat jullie hier gekomen zijn om te vernemen waar de Heiland uit Nazareth zich bevindt, om hem te volgen en zijn leerlingen te worden? Mooie leerlingen zijn jullie, die met touwen en zwaarden volgen, en die op hun kleding het kenteken dragen van de knechten en gerechtsdienaren van de tempel en de Hoge Raad! Wat denken jullie nu te doen? Jullie zijn in mijn macht en deze jongeman is in staat om jullie allemaal net zo te vernietigen als hij jullie armzalige mantels vernietigd heeft! Daarom vraag ik jullie nog één keer: Wat zullen en willen jullie nu doen?'
[20] De woordvoerder zei nu met bevende stem: 'Luister naar ons, vader Lazarus! We leggen hier onze wapens en touwen neer, en geven ons op genade en ongenade aan u over. We zijn slecht en miserabel, maar niet zozeer door eigen wil, als wel door de Hoge Raad, die wij moesten dienen tegen een mager loontje. Van geboorte af aan zijn wij al zeer arm en we hebben nooit gelegenheid gehad iets beters te leren; maar omdat wij sterk en krachtig zijn geworden, heeft men ons vanuit de tempel weldra tot datgene gemaakt, wat we nu helaas zijn. Als wij van de tempellos zouden kunnen komen en ergens anders werk zouden kunnen krijgen, zouden we zeker erg gelukkig zijn. Dat we ons tegenover u helaas zo duivels sluw gedroegen, was ons zo door de Hoge Raad opgedragen; maar uit ons zelf hadden we dat nooit gedaan. En nu kort en goed, wij zijn uw gevangenen, en doet u nu maar met ons wat u wilt! We hebben de kracht van die jongeman ondervonden, waartegen wij niets kunnen inbrengen, en dus geven wij ons volkomen aan u over. Nooit zullen we de tempel meer dienen en we zullen niet de hand slaan aan de Heiland uit Nazareth!'
[21] Lazarus zei: 'Scheur dan die kwade kentekenen van jullie kleren en ga naar de omgeving van Bethlehem, waar ik ook een groot grondbezit heb, treed daar in mijn dienst, dan zullen jullie beter beloond worden dan in de tempel! Om te zorgen dat jullie daar door mijn zaakwaarnemer aangenomen worden, krijgen jullie van mij een bewijs van indienstneming, waarvoor mijnjonge vriend hier meteen zal zorgen.'
[22] Toen Lazarus uitgesproken was, had Rafaël het teken ook al bij de hand, en toen de twintig het tempelteken van hun kleren hadden afgehaald, gaf Lazarus hun het bewijs dat zij in zijn dienst waren genomen. Bovendien gaf hij elk van hen zeven muntstukken als reis en verblijfsgeld tot aan hun nieuwe plaats van bestemming en zei: ' Als jullie goed voor mij werken en volgens de ware geboden van Mozes leven, krijgt elk van jullie behalve kost en inwoning, jaarlijks nog honderd zilverlingen loon. En ga nu op weg zodat je niet te laat in de nacht aankomt! Binnenkort zal ik zelf daarheen komen en zien wat jullie in mijn dienst presteren.'
[23] Allen dankten hem, begaven zich snel op weg en liepen heel welgemoed naar Bethlehem. Onderweg braken zij zich er natuurlijk het hoofd over, wie wel die tengere en toch zo wonderbaarlijk krachtige jongeman kon zijn, en zij veronderstelden van alles.
[24] Maar de woordvoerder zei: 'Al die vermoedens van ons zijn zinloos en leiden tot niets; wanneer Lazarus naar ons toekomt, zal hij er wel iets over zeggen!'
[25] Daarmee was hun woordenstrijd voorbij, en de twintig liepen rustig verder .
[26] Maar Lazarus liet door zijn bedienden de zwaarden en touwen in huis brengen en kwam daarna met Rafaël weer bij ons in de eetzaal.
[27] Toen zij bij ons waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Je hebt je opdracht goed uitgevoerd, waardoor twintig zielen aan de hel ontrukt zijn; maar de Hoge Raad zal niet aan de hel ontrukt worden! De woordvoerder had de Hoge Raad bericht zullen sturen van alles wat hij hier over Mij te weten was gekomen, en pas daarna zou hij verdere aanwijzingen voor Mijn gevangenneming gekregen hebben. Maar omdat geen van de sluwe gerechtsdienaren, op wier bericht de Hoge Raad nu al met grote spanning wacht, zich nog ooit in de tempel zal laten zien, is voorlopig het plan van de Hoge Raad voor enige tijd verijdeld. En dat moest nu juist bereikt worden, en alles werd zo toegelaten om datgene te bereiken, wat nu bereikt is.
[28] Maar wat zal de Hoge Raad nu doen? Een deel zal na het middagmaal naar Nikodemus in Emmaüs gaan, om ook iets over het derde teken te horen; maar Nikodemus, de oude rabbi en een zekere Oudste, Jozef van Arimatea, zijn heel verstandige mensen, en de afgevaardigden van de Hoge Raad zullen daar niet gemakkelijk iets te horen krijgen wat in hun snode kraam te pas zal komen. Zo staan de zaken nu, en zo is het goed. Wij gaan nu weer naar buiten om op de plaats waar wij vanmorgen waren, ongestoord de hele middag door te brengen, tot aan de avond toe!'
«« 86 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.