Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 99 / 229 »»
[1] Rafaël zei: 'Ik ben niet boos op jullie, want ik weet wel hoe jullie zijn; maar dit zeg ik je, en onthoudt dat goed, dat God op Zichzelf de eeuwige waarheid en wijsheid Zelf is en Zich daarom nooit door een of andere manier van bedriegerij laat vinden en begrijpen; want God is heilig. Bedrog is echter -in wat voor vorm dan ook en om welke beweegreden het ook gepleegd wordt - op zichzelf onheilig, daarom verdoemenswaardig en een heilige God geheel onwaardig.
[2] Wie God als de hoogste waarheid wil zoeken en vinden, moet Hem in alle deemoed en waarheid van zijn hart zoeken en dan zal hij Hem zo ook vinden; maar met allerlei leugens en bedrog laat God zich nooit vinden!
[3] Jullie hebben immers ook reeds vanouds geheime wijze mannen in jullie land, die jullie Pirmanji noemen. Die kennen ook nog de ene, ware God. Waarom willen jullie je dan niet door hen over God laten onderrichten?'
[4] De hoofdmagiër zei: 'We weten wel dat zij een diepere wijsheid en kennis bezitten; maar wie kan er bij hen komen? Ze bewonen streken die alleen voor adelaars toegankelijk zijn, maar verder voor geen sterveling. Wij weten alleen maar dat zij zich ergens in de dalen van het hooggebergte ophouden; maar waar, dat is een andere vraag.
[5] Wel hebben we er al een paar persoonlijk leren kennen en ook met hen gesproken; maar met al onze slimheid konden we niets van hen te weten komen. We herkenden hen echter omdat zij ons precies konden vertellen wat er sinds onze kinderjaren met ons gebeurd was, en zij zeiden ook voor de toekomst wat er nog met ons zou gebeuren, en dat was al tien jaar geleden. En kijk, alles wat zij ons voorspeld hebben is nu woordelijk uitgekomen!
[6] Toen wij echter met hen begonnen te spreken over het bestaan van een ware God, ontweken zij de vraag en gaven ons geen duidelijk antwoord. Wij drongen daarop ernstig bij hen aan en gaven hun te verstaan dat zij zich in onze macht bevonden.
[7] Toen zeiden zij: 'We bevinden ons in de macht van de enige ware God, en geen enkele macht van deze wereld gaat die macht te boven!'
[8] Daarna verlieten zij ons plotseling en verdwenen letterlijk voor onze ogen. Daarbij hebben we wel gewonnen, dat we in ieder geval een sterker vermoeden van het bestaan van een ware God kregen, maar van enig duidelijker begrip over Hem was geen sprake.
[9] Maar zoals het met ons gaat, gaat het ook met onze hogepriester; want hij weet net zoveel als wij. Daarom zendt hij ook vrijwel ieder jaar een aantal van de bekwaamste onderpriesters de wereld in om betrouwbare informatie over de enige ware God te krijgen, over wie in ons oude boek staat: Ja seam zkrit (Ik ben verborgen). Maar waar? Dat is de eeuwig fatale reden dat we de Verborgene steeds zoeken en nergens vinden. Ons volk heeft het gemakkelijk, want het gelooft vast en zeker dat Hij op onze hoge, onbeklimbare, heilige berg in een gouden paleis verborgen is, en het volk wordt ook steeds door onze wonderen in dat geloof gesterkt; maar waar is de enige ware God voor onszelf verborgen? Dat is een andere vraag!
[10] Wij zochten Hem reeds in alle uithoeken van de aarde die maar enigszins voor ons toegankelijk waren, wij vonden vele zeldzame dingen, maar de Verborgene hebben we tot nu toe nog niet gevonden. En toch ziet het er op de aarde, in de lucht en ook tussen de sterren uit als in een huis, waarvan de inrichting duidelijk aantoont dat het een zeer goede en wijze huisvader heeft. Als men echter naar hem vraagt en hem zelfnader zou willen leren kennen, is hij nooit aanwezig, en niemand kan er zich op laten voorstaan hem ooit gezien of gesproken te hebben. En toch moet hij ergens zijn en voor de orde in zijn huis zorgen. - En, jonge, wijze vriend, nu zijn we pas op het juiste punt beland!
[11] Het is niet zo moeilijk met een ernstig gezicht een trooster te zijn voor een mens in nood of mettertijd voor een heel volk, terwijl men zelf altijd, tot aan de laatste ademtocht iedere troost moet ontberen. En daarom kan geen enkele God ons -als er ergens een is -kwalijk nemen dat wij, als vanouds beproefde troosters van de volkeren, tenslotte ook voor onszelf ware troost zoeken, die wij reeds onvoorstelbaar lang aan het arme, blinde volk hebben gegeven. Dat wij deze troost voor onszelf, zoals jij zegt, met de meest ongeschikte middelen zoeken, betwijfelen we helemaal niet; maar hoe kunnen we weten wat de eigenlijke ware middelen zijn?
[12] Je hebt ons nu weliswaar wel aangetoond dat God, als de eeuwige oerwaarheid, Zich ook alleen maar door de waarheid laat vinden. Dat, lieftallige vriend, is heel goed en heel prachtig gezegd; maar wat is de waarheid, en waar vinden wij die in deze wereld?! Gelukkig is de zeldzame mens die van die waarheid ook maar enig vermoeden heeft; maar waar is degene die haar volledig bezit?! O, zeg ons wie het is, dan zullen wij hem tot het einde der wereld volgen en hem alle schatten van ons grote rijk aanbieden opdat hij ons een deel van zijn geestelijke schat aanreikt!
[13] Je kunt nu echter van ons denken watje maar wilt; maar dit zeg ik je nu heel openlijk en vrij zonder enige reserve - zelfs op gevaar af dat jijzelf de Verborgene zou zijn, die wij al zo lang zoeken -:Uiteindelijk is de mens die, met alle middelen die hij maar kan en wil bedenken en ondanks alle mogelijke levensmoeilijkheden die er maar op de wereld zijn, volhardend de waarheid zoekt, evenveel waard als , of misschien nog meer waard dan -een mens die het geluk heeft, de waarheid door een of ander onberekenbaar toeval te vinden, maar vervolgens hardnekkig onthoudt aan zijn arme medemensen en hen geestelijk hongerig en dorstig verder laat gaan, terwijl hij hen misschien met een paar woorden voor duizenden jaren meer dan voldoende had kunnen verzadigen. Ja, ik zegje nog meer:
[14] We hebben juist de grootste twijfel aan het bestaan van de enige, ware God, omdat wij Hem al zo lang zoeken en Hij Zich nog steeds net als duizenden jaren geleden, laat zoeken. Wat kunnen jullie nu eigenlijk op ons voor hebben dat de ware enige God Zich door jullie heeft laten vinden? Wie kan eigenlijk weten of jij Hem ooit ijveriger gezocht hebt dan wij?
[15] Ja, vriend, met ons Indiërs is het in dit opzicht wel wat moeilijk praten; want wij zijn niet van gisteren, maar zoals we nu zijn, zijn we al sinds ondenkbare tijden geweest. Dat we nog steeds op het oude punt staan en misschien nog duizenden jaren op hetzelfde punt zullen blijven staan weten wij, minstens wat de toekomst betreft, niet helemaal zeker. Maar het zij zo, -men kan echt niet zeggen dat het onze eigen schuld is!
[16] Stel dat jij ergens een grote schat verstopt hebt en dan tegen je bedienden zou zeggen: 'Ga heen en breng de verborgen schat bij mij terug! Als jullie hem vinden, zal je loon groot zijn; vinden jullie hem echter niet, terwijl ik jullie bovendien laat blinddoeken, dan zullen jullie daar eeuwig voor gestraft worden! ' O, dat zou echt een soort rechtvaardigheid zijn die je zelfs nauwelijks bij onze tijgers en hyena 's zou kunnen vinden!
[17] Als er een God is vol wijsheid en goedheid, die dat van ons, onmachtige wormen van deze aarde zou verlangen, dan zou het voor de mensen oneindig veel beter zijn dat ze nooit geschapen waren. Als iemand mij de weg naar een onbekende plaats vraagt, dan is het mijn heilige plicht hem welwillend de weg te wijzen, - en ik heb nog nooit iemand geweigerd om, als het maar even kon, de weg te wijzen.
[18] Als wij echter God en Zijn waarheid met alle ijver en met alle ons ten dienste staande middelen zoeken en voortdurend luid in onszelf roepen: 'God, Schepper en Heer, waar bent U, Verborgene?', en Hij acht ons niet het geringste antwoord waardig, dan zijn er drie gevallen mogelijk: of Hij bestaat helemaal niet en alles bestaat eeuwig volgens een norm die in de natuur vanzelf toevallig gevormd en vervolgens geordend is, óf God is iemand die Zich alleen maar bekommert om eindeloos grote dingen, óf God is een wezen dat zo doof en gevoelloos is, dat de mensen voor Hem hetzelfde zijn als voor ons de mijten op een blad en de ontelbare muggen in de lucht.
[19] En vriend, in deze drie gevallen hebben wij helemaal geen God nodi?; want dan hebben de dieren meer aan Hem dan wij, armzalige mensen, die met hersenen en verstand begaafd zijn! Het blijft echter merkwaardig, dat Hij ergens moet zijn, maar Zich toch niet door ons laat vinden.
[20] Wat heb je nu op mijn eerlijke woorden te zeggen? Want ik heb je nu laten zien hoe en waarom wij terecht aan het bestaan van een ware God twijfelen. Als je wilt, is het woord nu weer aanjou!'
«« 99 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.