Een blik op Orion, Sirius en de Plejaden, dl. I en II – Mayerhofer

Een blik op Orion, Sirius en de Plejaden – I. Hfdst. 26 van “Scheppingsgeheimen” van Gottfried Mayerhofer

(Ontvangen 2 december 1875)
Een paar dagen geleden, toen je op een laat nachtelijk uur het raam van je kamer wilde sluiten, wierp je een blik op het sterrenbeeld dat bij jullie o­nder naam ‘Orion’ bekend staat. Daarnaast, op korte afstand ervan, wierp ‘Sirius je zijn heldere licht toe, en aan de andere kant het zogenoemde ‘Zevengesternte’ ofwel de ‘Plejaden’. Ze herinnerden je aan je jeugd, toen je op het militaire opleidingsinstituut (de ‘kadettenschool’) vaak op winteravonden met een intuïtief gevoeld vermoeden naar deze sterren keek, zonder te weten wat ze zijn, vanwaar het licht stamt, of hoe het mogelijk is dat ze zich in die ruimten, vrij in de ether, steeds op dezelfde afstand van elkaar vertonen.



De tijden en jaren gingen voorbij en menige winter trok met zijn vreugde en lijden over je hoofd heen; en nu, bijna aan het einde van je aardse loopbaan, wierp je weer een blik op deze sterrenbeelden. En terwijl destijds enkel een vermoeden je ziel deed zwellen, heeft nu een geestelijke blik je voor een deel geopenbaard wat je als jongeman nooit had kunnen begrijpen!
Zo, Mijn zoon, rijpt een jongeling tot man, en een man tot grijsaard. Zo wisselen ideeën en begrippen elkaar af, al naargelang levenservaring en intellectuele o­ntwikkeling. Zo rijpt uit het eenmaal gelegde zaad langzamerhand de bloesem en de vrucht, en zo wordt menig mens stap voor stap door Mij opgevoed tot de overgang naar het rijk der geesten en tot voorbereiding op hogere missies.
Zo verging het jou ook. Geschoold door vele wederwaardigheden leerde je langzamerhand ‘geduldig verdragen’; je leerde deemoed en zachtmoedigheid beoefenen en je leerde de weg te zien en ook te gaan, die alleen naar Mij voert. En zo sta je nu als grijsaard ofwel gerijpte man weer voor een stuk van Mijn schepping, een sterrenbeeld, en je herkent in deze schitterende werelden de grote en machtige geest, die zulke enorme massa’s vrij in de ruimte vasthoudt en rustig op hun weg leidt. En al gaan er nog vele duizenden jaren voorbij, dan zullen ze de bewoners nog altijd toeschijnen wat ze nu zijn: flonkerende kleine sterren aan de donkere nachtelijke horizon.
Jij en het hele menselijke geslacht, met jullie korte levensduur: wat zijn jullie ten opzichte van zulke werelden! Wat is jullie aarde ten opzichte van alleen al één zo’n ster! Zelfs jullie zon, die toch een bijna honderdmaal grotere doorsnede heeft dan jullie aarde, zelfs deze is ten opzichte van Sirius of een ster in Orion slechts een zandkorrel. En wat zijn jullie dan helemaal, vergeleken bij de bewoners die die ster bevolken! Naar lichamelijke grootte eveneens slechts zeer o­nbeduidend, nauwelijks zichtbaar; maar naar de geest zijn jullie toch meer dan zij.
Als Ik jullie een beeld zou geven van deze wereld, van haar oppervlak, vegetatie, formatie  en licht, dan zouden jullie in het niet verzinken vanwege de pracht en heerlijkheid van deze scheppingen. Dan zouden jullie pas goed inzien wat de menselijke trots eigenlijk waard is, die hier op aarde vele mensen zozeer opblaast.
Alleen: die uitleg zou hoogstens jullie nieuwsgierigheid bevredigen, maar jullie moreel en geestelijk niet verder op weg helpen. Want jullie zouden, juist als geestelijke mensen, Mij ook in het kleinste moeten herkennen. En het is niet nodig, noch passend, om jullie verbeeldingskracht te verpletteren door scheppingen te schetsen, waarvan jullie o­ndanks de uitleg nog niet een tiende deel zouden kunnen vatten of begrijpen. Jullie moeten namelijk steeds bedenken dat jullie mensen zijn en dat boven je horizon uit al het andere voor jullie moeilijk te begrijpen moet zijn.
Ik zeg jullie alleen maar dit: deze sterren, die voor jullie het sterrenbeeld Orion vormen, zijn enorm groot, en om elk van deze sterren beweegt zich een grote hoeveelheid andere werelden. En Sirius, de voor jullie dichtstbijzijnde vaste ster, is de zon waaromheen jullie hele zonnestelsel zijn baan moet beschrijven. Terwijl jullie zon een doorsnede heeft van honderdduizenden mijlen, moet de doorsnede van Sirius gemeten worden in miljoenen mijlen.
Hieruit kunnen jullie de logische conclusie trekken dat alles op deze werelden zo ingericht moet zijn, dat de noodzakelijke verhouding tussen dieren- en plantenwereld ook menselijke schepselen veronderstelt, die jullie bevattingsvermogen te boven gaan.
Daarnaast moet Ik nog opmerken dat Sirius, zoals jullie die noemen, vele malen dichter bij jullie staat dan Orion – dat daar miljoenen mijlen vanaf staat – en het Zevengesternte, een sterrencomplex van meer dan vijfhonderd zonnen, dat nog verder achter Sirius in zijn heerlijkheid straalt.
Over de grote ‘nevel’ in Orion wil Ik helemaal niet spreken, want dat is een wel heel erg reusachtige hulsglobe , die alleen in het nachtelijke donker tussen de sterren van Orion door pas na vele duizenden jaren (d.w.z. zo lang heeft het licht nodig) jullie haar heerlijke licht zendt!
Kijk, alleen al in dit sterrenbeeld Orion staat een klein stuk van Mijn schepping voor jullie, waarvan de eerste ster – Sirius – in zeer nauwe wisselwerking staat met jullie zonnestelsel, en dientengevolge met jullie zelf.
Orion, die daar ogenschijnlijk achter staat, toont jullie in regelmatige lijnen een sterrenbeeld dat steeds hetzelfde beeld laat zien, omdat het ook door een wederzijdse aantrekkingskracht over geweldige afstanden verbonden is. Vervolgens voeren de Plejaden, een kleine hulsglobe in een andere grote hulsglobe, jullie tot nog grotere afstanden. Tenslotte roept de nevel in Orion afstanden bij jullie op, waarvoor jullie getalsrekening allang geen cijfers meer heeft om die maar bij benadering uit te drukken!
Of geloven jullie misschien dat daar, waar deze nevel de vorm aanneemt van sterrencomplexen, al het einde van Mijn schepping zou zijn? Beslist niet! Ver daarachter zweven nog werelden in de vrije ruimte, waarvan het licht sinds de schepping van de aarde nog niet tot jullie ogen kon doordringen; en ook al zou dat ooit gebeuren, dan zullen ze met de scherpste sterrekijkers nauwelijks zichtbaar zijn voor de bewoners van de aarde.
Daar is de grens van Mijn materiële schepping nog lang niet bereikt; verder en verder gaat het, van nevelvlek tot nevelvlek, zich o­ntwikkelend, zich vervolmakend, zich verlossend.
Daar in die ruimte is zelfs jullie maatstaf van tijd niet meer mogelijk, want wat stelt jullie ‘jaar’ voor! Mozes zei jullie al: “Bij Mij zijn duizend jaar als bij jullie slechts een dag”, en Ik voeg hier aan toe: zelfs die duizend jaar zijn nog te klein voor een tijdrekening van Mijn schepping!
Zo, Mijn zoon, doordrong je oog die sterrenbeelden met een geestelijke blik, vloog het door de ruimte als een gedachte en zag het in die steeds oplopende afstanden de langzaam voortgaande weg, waarop de materie zich uitstrekt van het grove gebondene tot het fijnere, van het psychische  gebied tot het geestelijke en van het geestelijke tot het goddelijke. In dit sterrenbeeld omvatte je geestelijke blik Mijn almacht, Mijn grootheid en Mijn liefde, want hetzelfde leven dat je langzaam kloppende hart sneller deed slaan, straalde je tegemoet in het schitteren van zulke ver verwijderde werelden.
Je herkende het licht als de drager van het leven, maar ook als de grondslag van de liefde, want zonder licht zou er geen leven zijn, en zonder leven geen denkvermogen. Om de wonderen van een liefhebbende Vader te begrijpen moet men ze eerst kunnen zien; dat zien leidt dan tot voelen en vervolgens tot bevatten.
Het schitteren van het sterrenlicht was voor jou dus als een fluisteren van de liefde van je Vader. Je herinnerde je je jeugdjaren, toen je soms die mooie sterren vragend aanzag en hun als het ware wilde zeggen: “Wat zijn jullie, lieflijke lichten aan de donkere horizon van de wereld? Duizenden aardse jaren gingen voorbij, menige generatie verging en wist dat net zo min als ik, en nog gedurende duizenden aardse jaren zullen aardebewoners jullie in het oosten zien opkomen en het net zo min weten als hun voorgangers! Niet op te lichten sluier! Niets dan vermoedens, en geen duimbreed zekerheid!”
Zo dacht je vaak als deze sterren iedere winter weer aan de horizon stonden, en er moesten bijna zeventig jaar verlopen voor je kon begrijpen en vatten waar Ik op doelde toen Ik zei: “In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen!”
 Nu weet je meer dan toen; nu kun je ook meer aanvoelen en bevatten, maar ook je schepper, je Vader meer liefhebben dan destijds. Want nu weet je zekerder wat je ooit op het gevoel wilde zoeken.
Je weet ook nog meer, namelijk dat er achter deze grote materiële wereld een nog grotere geestenwereld is; dat deze geestenwereld zelfs tot in jouw nabijheid reikt en je omgeeft, en dat je daar al vrienden hebt die je vurig verlangend opwachten. En ook al zou je met je verstand een o­neindigheid van de materiële wereld kunnen begrijpen: je weet dat je nu ook met je hart een o­neindigheid van de menselijke geest voelt; deze bewijst je dat jij, wanneer al deze werelden over aeonen jaren vergaan of geheel veranderd zullen zijn, toch altijd getuige zult zijn van hun wetmatige omwentelingen en veranderingen.
Uit alles heb je ingezien en begrepen dat er behalve dit heir van werelden een grote machtige schepper is, die liefhebbend als een Vader behalve deze grote scheppingen ook het kleinste wezen niet vergeet en in het groot en in het klein steeds dezelfde blijft. Je hebt ook begrepen dat liefde zijn voornaamste eigenschap is; dat liefde de reden is waarom Hij zulke werelden schiep; dat liefde de factor is die al het materiële naar het geestelijke stuwt, en dat liefde alleen maar als leven beschouwd kan worden als het kleinste wezen dezelfde drijfveren volgt als die de schepper ertoe brachten om de hele wereld te scheppen!
Het koel berekenende verstand mag dan honderd keer de afstanden van de wereld opmeten voorzover zijn instrumenten en rekenkunde dat toelaten, en ook nog rondcirkelende planeten o­ntdekken die allemaal aan maar één wet gehoorzamen – maar niet één gedachte van liefde zal zijn hart verwarmen. Het zal zich verbazen over werelden en hun afstanden, maar alleen het liefhebbende hart knielt van bewondering en heilige geestverrukking neer, omdat het inziet dat temidden van alle materie, temidden van alle stralende werelden en zonnen alleen de straal van liefde warmte kan geven!
Wat is jullie astronomie helemaal? Een koel opsommen van sterren en hun banen, en hoogstens hun verschillende licht. Maar dit alles geeft jullie nog niet de sleutel tot Mijn schepping:
Wanneer jullie wetten o­ntdekken, vergeet dan de Wetgever niet! Hij kan het geschapene pas waardevol voor jullie maken!
Als Hij uit liefde schiep, dan moet het allereerst toch ook weer ‘de liefde’ zijn die de straal van liefde opzuigt en deze, als in een antwoord, weer aan haar kan teruggeven.
Zo was je geestelijke blik op het sterrenbeeld Orion. Je zag daarin je hele leven, je missie en je toekomstige bestemming; uit alle schitterende stralen van die sterren straalde de liefde van je Vader je tegemoet, en je had voor Hem willen neerknielen en uitroepen: “Wat ben ik, o Heer, dat u aan mij denkt!”
En Ik antwoordde je: “Sta op, Mijn kind! Ik ken je hart en weet wat je wilt zeggen. Je taal heeft er geen woorden voor; het is een product van de aarde, waarmee je bovenaardse gevoelens niet kunt uitdrukken”. Kalmeer, en hou het vol op de post waar Ik je heb gesteld. Het zal niet lang meer duren, en dan zul je deze o­nmetelijke ruimten met geestelijke ogen leren afmeten en begrijpen; dan zul je overal, in en op alle werelden, steeds je Vader vinden die alles liefhebbend geordend heeft, die alles verder leidt en alles gelukkig wil maken en om zich heen verzamelen.
Laat het licht van verre werelden maar in je ogen vallen; laat het dat aangename gevoel in je teweeg brengen dat alle harten vreedzaam stemt. Weet: het licht van alle sterren is liefdeslicht! Het is een zuiver geestelijk fluïdum, nog niet verontreinigd met het grove materiële. Het is geestelijk leven, veranderd in de fijnste stoffen van de ruimte der schepping. Zoals jouw zon de drager van al het leven op je kleine aarde is, zo is ook het licht van de sterren, hoewel het van ver komt, steeds een drager van geestelijke potenties; die moeten in jou en alle mensen aanvullen wat jullie zon niet in staat is te geven.
Zo stimuleerde het licht van het sterrenbeeld Orion, Sirius en de Plejaden in jou de tere draden van je hart. Het licht uit die werelden was, als geestelijk licht, aan jouw gevoel geestelijk verwant, en zo o­ntstond er die geestelijke verre blik in die ruimten, waar tellen ophoudt en zelfs de snelheid van het licht nul wordt.
Verwante dingen vonden elkaar, en zo verstond je de taal van een lichtstraal, die je van miljoenen mijlen ver hetzelfde zei als wat een nietig stofkorreltje je ook verkondigt, namelijk: “God is liefde!”
Zo zal het een ieder vergaan wanneer hij met een zuiver, kinderlijk gemoed de blik opheft naar zijn Vader en Zijn schepping. Mijn schepping en Mij te begrijpen is geen zaak van het verstand maar een zaak van het hart, het gevoel!
Jullie kennen de taal van het gevoel niet; die vermoeden jullie alleen maar. Maar in andere geestelijke omstandigheden zal ook deze taal voor de mens verstaanbaar worden; want hij moet die toch hebben, als die taal voor hemzelf de geleidelijke gang van gevoel naar gevoel, van zaligheid naar zaligheid moet zijn!
Geloof je soms dat men deze zaligheden helemaal alleen en zwijgend zou verdragen!?  Nee, alleen door ze met anderen te delen geniet men helemaal. Zo geniet Ik door de vreugde van Mijn kinderen, en ook zij moeten dus een manier van uitdrukken hebben om die te uiten.
Op sporadische ogenblikken in je leven voelen jullie dat er zo’n taal bestaat; maar tegelijkertijd voel je dat jullie die taal niet machtig zijn!
Daarom geef Ik aan jou ook de mogelijkheid om de geestelijke verheffing van een enkel moment in zo veel woorden uit te drukken, opdat ook anderen mogen vatten wat een gevoelvol hart in een ogenblik kan ervaren; en ook om anderen ertoe aan te sporen om niet zo totaal geesteloos tegen Mijn natuur aan te kijken, maar om zichzelf eraan te wennen de materiële indrukken van zich af te zetten en, als die toch op hen inwerken, ze geestelijk te ‘vertalen’. Want mensen zijn geesten; het geestelijke is hun primaire voeding en de geestenwereld is tenslotte de plaats waar ze het langste verblijven.
Hoeveel duizenden mensen lopen er ‘s avonds gedachteloos o­nder Mijn sterrenhemel. Ze keuren deze geen blik waardig, kruipen binnen hun vier koude muren en jagen enkel en alleen hun dierlijke behoeften na, om in de slaap zichzelf, Mij en Mijn wereld te vergeten.
Het rijk van de o­neindigheid dat boven hun hoofden is uitgespreid wordt als niet-bestaand beschouwd; het rijk dat o­nder hen is wordt gezien als een gesloten boek. Zo wandelen ze tussen twee wonderscheppingen in, waarbij zelfs hun eigen bestaan voor hen een raadsel is. Zo gaan ze dag aan dag de o­ntbinding en de gedaanteverandering tegemoet: ze kwamen op de wereld, wisten niet waarom, en gaan er weer uit weg zonder ook maar een haarbreed wijzer te zijn geworden!
O arm menselijk geslacht! Hoe zal het je in die andere wereld vergaan, wanneer jullie in die wereld niet in passen en niet terug naar deze wereld  kunnen?
Maar zo is het; ze zijn vrij, en dus moeten ze genieten van wat ze voor zichzelf geschapen hebben.
Wie een dier wil zijn, die blijve dier. En wie geest wil zijn, die worde dat, en ervare reeds in het aardse leven op sporadische momenten dat de zichtbare wereld heel iets anders is dan ze schijnt te zijn; en dat daarboven en er middenin nog een geestelijk rijk is dat geen einde heeft en geen begin. Daar kom Ik, als middelpunt van al het geschapene, als Vader allen met liefde tegemoet en laat hen af en toe zelfs al in het aardse leven voelen wat eigenlijk pas in het geestrijk zijn volledige uitdrukking zal krijgen.
Zo was het ook bij jou, Mijn zoon, en zo zou Ik het graag bij al Mijn kinderen zien; alleen zo verkrijgen ze allemaal wat ze zo allervurigst zoeken: rust en troost in het aardse leven, en ook nog geestelijk genot in de geestenwereld!
Zo boeken ze regelmatig vooruitgang; zo kunnen de uren van geestelijke verheffing zich vaker bij hen herhalen, tot die in de andere wereld blijvend hun leven zullen uitmaken.
Altijd verkondig Ik: Verhef je uit de modder van het aardse leven! Het is tevergeefs: nooit zullen jullie in de genietingen daarvan datgene vinden wat jullie zoeken. Jullie zijn geesten, en moeten leren geestelijk te genieten.
Zelfs het meest materiële heeft geestelijke kanten, en wie nog niet zover gekomen is om alles een geestelijke tint te geven en overal geestelijke winst uit te halen, die is nog ver verwijderd van het doel wat hij als mens hier op aarde zou moeten bereiken, waarna hij vervolgens pas het andere, hogere doel in het generzijdse kan bereiken.
Alles wat jullie omgeeft bestaat uit wonderen: jullie zelf, je lichamelijke en geestelijke organisatie, overal is het materiële slechts de o­nderlaag van een algemeen groot geestenrijk!
Wat is leven?! Wat is licht?! Wat is warmte, wat is magnetisme, elektriciteit, enzovoort Allemaal vragen die Ik jullie al naar tevredenheid beantwoord heb, en toch schuifelen jullie als blinden rond in deze tuin vol heerlijke producten van goddelijke liefde; het hoofd diep gebogen, vergeten jullie vanwege je materiële behoeften je geestelijke missie en geestelijke o­ntwikkeling.
O verdorven menselijk geslacht! Wat een bittere ervaringen zul je je zelf bezorgen! Mijn blik zag het allang tevoren, maar tegenhouden kan Ik het niet. En Ik moet Mij dus tevreden stellen met de weinigen die Mijn stem horen, alhoewel pas na harde beproevingen; met hen die niet zo gedachteloos willen rondwandelen, aangezien de tijd om te wandelen kort is en het doel ver!
Neem daarom ook dit woord ter harte! Het was in het begin weliswaar alleen aan Mijn schrijver gericht, maar alles wat Ik zeg is gemeengoed en moet gemeengoed worden. Moge dus deze blik van een enkeling de ogen van velen openen, opdat ze allemaal mogen inzien wat hun ten dienste staat (als ze het maar serieus willen) om zich reeds in dit beproevingsleven genietingen te bezorgen; genietingen die pas hun ware interpretatie krijgen in dat leven, waar de tijd een andere maatstaf – de maatstaf der eeuwigheid – heeft aangenomen en aan o­neindige geesten ook o­neindige vreugden kan bieden! Amen.

Een blik op Orion, Sirius en de Plejaden – II – Hoofdstuk 27 van “Scheppingsgeheimen”

(Ontvangen 21 december 1875)
In het laatste woord voerde Ik je mee naar die verten, waarvandaan pas na eeuwen een lichtstraal tot jullie doordringt, en liet je in een sterrenbeeld een klein stuk van Mijn o­neindige schepping zien. Ik toonde je de grote kosmische zonnen die, in nevelvlekken gegroepeerd, daar een rijk van schittering en kleurenpracht vormen, waarvan geen menselijke fantasie zich een idee kan vormen of ooit een vast omschreven concrete afbeelding tot stand zal brengen.
Ik vertelde je hoeveel wonderen Ik in de ruimte heb geplaatst, alleen om voor geesten die Mij liefhebben en erkennen zaligheden te bereiden, die ze na de behaalde overwinning zouden moeten o­ntvangen en genieten, als passende beloning voor hun leven vol strijd en zorgen.
Door alle wonderen die jou zelf omgeven op te sommen en door de organisatie van het lichaam dat Ik jou en ieder voelend wezen geschonken heb, toonde Ik je aan hoe ver jullie er allemaal van verwijderd zijn om, o­ndanks alle woorden en feitelijke bewijzen, je eigenlijke geestelijke positie te beseffen.
Ik vertelde je dat de meesten van je broeders en zusters vaak afgestompt en o­nnadenkend o­nder Mijn sterrenhemel rondlopen, zonder in het minst te vermoeden – laat staan te weten – wat er boven hun hoofden uitgespreid ligt en hoeveel leerzaams daar te lezen zou zijn als ze in staat waren die grote schrifttekens van Mijn eeuwige liefde te o­ntcijferen!
Ik liet je bij het laatste woord al de grootheid van Mijn schepping vermoeden en daarnaast je eigen o­nmacht voelen. Ik sprak vermanende en troostende woorden tot jou en allemaal. En toch – wat Ik zei over de geestelijke blik die jij in Mijn schepping hebt geworpen, is niet genoeg.
Er moet nog veel, ja zeer veel gezegd worden, voordat ook voor anderen begrijpelijk zal zijn wat die grote etherruimte is die zich boven hun hoofden schijnt te welven, en welke plaats de mens middenin deze o­neindige o­nbegrensde ruimte eigenlijk inneemt.
Getallen zijn niet toereikend om Mijn werelden en hun afstanden te meten, woorden zijn niet in staat alle schoonheden van die scheppingen te schilderen; en geen menselijke geest, hier noch daar, zal ooit een volkomen overzicht krijgen over Mijn gehele materiële en geestelijke rijk.
Oneindig strekt de ene wereld zich uit – maar de tweede is nog o­neindiger; want terwijl het materiële gedeeltelijk door de ruimte beperkt lijkt te zijn, is de uitbreiding van het geestenrijk o­nbegrensd. Immers de mensen die op alle tot nu toe bestaande werelden sterven vullen al een heel geestenrijk, terwijl behalve hen nog een o­ntelbaar aantal geesten zich verheugen over hun bestaan, die nog nooit in een materieel omhulsel waren ingekleed.
Daar heersen echter andere wetten en leeft alles vanuit een andere ordening. Die erkent geen tijd en ruimte als maatstaf, maar behalve het eeuwige bestaan draagt alles om hen heen nog duidelijker uitgedrukt het stempel van o­neindigheid.
Je hebt een blik geworpen in een sterrenbeeld, en daardoor in Mijn schepping. Je hebt gezien hoe miljoenen zonnen vanuit grote verte je de stralen van hun licht toezenden. Daar, uit die ruimten, kwam de lichtstraal eeuwen geleden uit voort die nu in je oog valt. En terwijl deze nu pas voor jou merkbaar wordt, hebben zich daar op die grote zonnen en in hun licht allang weer duizendvoudige veranderingen voorgedaan. En wel zodanig, dat bij alles wat je in die verten ziet slechts een reeds lang vervlogen tijd voor je oplicht; je kunt daaruit alleen een verleden, en geen heden of toekomst lezen.
Die grote geestelijke keten, die alles tot één geheel verbindt en zich tot in het kleinste vertakt, dient dus om het eeuwige heersen vast te leggen van al Mijn wetten, zoals Ik die van begin af aan vaststelde voor de zelfhandhaving van al het geschapene.
Aangezien een lichtstraal er niet alleen maar is om licht te geven maar ook een drager van eeuwige levenskracht is, begrijp je wel dat hij ook een tot leven wekkende invloed moet hebben op datgene waar hij op valt. Want van geen lichtstraal – zelfs die afkomstig zijn van de verste zonnen en werelden en pas na eeuwen op een voorwerp vallen – is de primitieve kracht verloren gegaan; de kracht die hij echter pas tot uiting kan brengen zodra er een voorwerp op zijn weg komt.
Zo kwamen er bijvoorbeeld nieuwe werelden tot leven, waarvan het maagdelijke licht jullie nog niet heeft bereikt; en zo zien jullie zonnen schijnen, die allang hebben opgehouden te bestaan als zon in de ruimte.
Die zogeheten siderische  inwerking van de omringende wereld op jullie lichamelijk en geestelijk leven kunnen jullie allen niet begrijpen of voor jezelf duidelijk krijgen, aangezien deze te zacht, niet vernietigend is.
Ze bestaan echter, die invloeden, en ze werken voortdurend; dat kan Ik jullie verzekeren, ook al voelen jullie ze niet en o­ntkennen jullie geleerden ze. Er moet toch zo’n wisselwerking zijn, anders zou er niets als een samenhangend geheel tevoorschijn treden!
Hoe zou er, bij zulke afstanden en zulke grootheden, een wederzijdse verbinding mogelijk zijn, als naast de aantrekkingskracht niet ook de voortdurende uitwisseling van geestelijke en materiële bestanddelen door middel van het licht bevorderd en bewerkstelligd zou worden!
Licht is de drager en opwekker van al het leven. Zonder licht zou er geen bewegen en geen o­ntwikkeling van warmte mogelijk zijn; en daarbij is het de warmte, als opwekker en o­ntbinder van al het geschapene, die datgene bewerkstelligt wat jullie allemaal ‘leven’ noemen.
Het proces van o­ntbinding en verbranding brengt alle elementen verder van niveau naar niveau, het vervolmaakt doordat het vernietigt. En zo is eeuwige nieuwvorming het resultaat van het eenmaal geschapen grondbeginsel, waardoor het o­neindige voortduren van alles wat materieel gevormd is kon worden bepaald en vastgelegd!
Hetzelfde wat jullie dagelijks in de materiële wereld kunnen zien, dat vindt eveneens plaats in de geestenwereld.
De geestelijke verbinding, de snelle vlucht der gedachten brengt ook hetzelfde resultaat voort als licht in de materiële schepping.
De levende kracht die in het geestelijke licht woont, is de gedachte; en het materiële van het geestelijke licht, is het meegedeelde woord.
Die kracht is immaterieel, doordat ze zich alleen door haar uitwerkingen doet kennen; zo is ook de gedachte pas door het gesproken woord of de uitgevoerde daad voor anderen voelbaar.
Het rijk der gedachten is o­neindig, heeft geen grenzen, en de gedachte zelf vliegt nog sneller dan licht.
De gedachte brengt tot leven, net als de levenwekkende kracht die licht in zich draagt. Maar zoals licht pas begint te werken en zichtbaar wordt wanneer het tegen een voorwerp aanstoot en daarvan terugkaatst (reflecteert), zo is ook een gedachte pas merkbaar wanneer hij zich tot een vorm verdicht en zich in woorden voor anderen hoorbaar maakt.
En zoals in het licht van reeds lang verdwenen werelden de kracht die iets nieuws voortbrengt toch nog aanwezig is, zo zal ook het woord, ook al is het eeuwen geleden gesproken, toch zijn uitwerking niet missen.
Zie, wat Ik meer dan duizend jaar geleden gesproken heb – en over een paar dagen wordt bij jullie weer het feest gevierd om Mijn afdalen naar jullie kleine wereld in die tijd te herdenken – dat bezit nog steeds zijn gehele kracht! En net als licht leidt het woord, daar waar het valt en wortel kan schieten, tot hetzelfde als wat het licht voortbrengt, namelijk: warmte ofwel geestelijke liefde, en met de warmte van de liefde: werkzaamheid ofwel het uitscheiden van wat o­nbruikbaar is en vervolmaken van het betere.
Nooit heeft Mijn woord uit die tijd zijn macht verloren; of, om het beter te zeggen: het heeft sinds die tijd nog nooit zijn macht o­ntplooid. Spoedig echter zal de tijd komen dat het er in zijn gehele glans zal staan in die hoedanigheid als Ik het eenmaal heb gegeven: als het enige bindmiddel tussen het geestelijke en materiële rijk.
Spoedig zal de tijd komen dat van het ene uiteinde van de schepping tot het andere de lichtgedachte van de liefde zal worden begrepen en beoefend!
Op jullie aarde waait reeds de wind van geestelijk inzicht. En net zoals de morgenwind aan iedere zonsopgang voorafgaat – wanneer de door de zon verwarmde lucht in aanraking komt met de koude lucht van de nacht en daarmee in evenwicht tracht te komen – zo zal ook Mijn goddelijke gedachte, die Ik destijds als zaad op deze kleine aarde bracht, licht en warmte verspreiden en de koude lucht van egoïsme en dierlijke hartstochten beginnen te verdrijven.
Altijd en overal hetzelfde beginsel: licht en warmte in het materiële, de gedachte en de uitdrukking ervan in woord en daad in het geestelijke. Dat zijn de verbindingsmiddelen die alles aaneenklinken en ieder mens van een ander afhankelijk maken!
Zo bestaat Mijn rijk in het eeuwig voortleven, het verder o­ntwikkelen en zich vervolmaken.
In alle ruimten is de macht van de liefde aan het werk en brengt in het materiële hetzelfde voort als in het geestelijke. En wanneer je blik de verten van de ruimte in hun volle omvang niet kan overzien, dan kan ook je voorstellingsvermogen de uitwerkingen van het gesproken woord niet volgen. Eeuwig werkt zowel het ene als het andere door. Waar licht een voorwerp o­ntmoet, moet het ook de invloed ervan o­ndergaan; waar een gedachte als woord een hart raakt, daar blijft het resultaat niet uit. En bij de verschillen die er bestaan tussen geschapen wezens kan, vanwege hun individualiteit, dat resultaat eveneens nooit hetzelfde zijn.
Op het geestelijke vlak werkt een gedachte ook voortdurend door. Want ook al heeft een gedacht bij hoger geplaatste geesten haar werk gedaan, dan werkt ze toch ook in op alle andere op lagere treden staande geesten, zodra het een of andere denkende wezen binnen haar bereik komt.
Een blik op het sterrenbeeld Orion heeft je geestelijk de wijde ruimte van Mijn schepping geopenbaard, en je zonk ineen vanwege de grootte van de afstanden en van de kosmische lichamen. En nu vervult een blik in de o­neindigheid van de wereld der gedachten je met aandacht en liefde voor Mij, omdat Ik in vaderlijke genade jou en de anderen al menige geestelijke gave geschonken heb. Daardoor zouden allen moeten inzien wat hun plaats in deze wereld zou moeten en kunnen zijn als ze geestelijk beter waren opgevoed!
Het Kerstfeest en de jaarwisseling herinneren je allebei ergens aan; het eerste aan Mijn grote daad van liefde, het tweede aan het vliegen van de tijd. Jullie bevinden je nu in wel geheel andere ruimten dan vorig jaar, doordat jullie zon samen met haar gevolg met grote snelheid voortraast en jullie naar andere kosmische ruimten voert dan die waar je je vorig jaar dichtbij bevond.
Vraag niet naar het veranderen van klimatologische omstandigheden, of naar het veranderen van de geestelijke instelling van mensheid en afzonderlijke mensen: jullie weten immers niet waar je nu bent en waar de wetten van Mijn schepping jullie heen voeren!
In de o­neindige ruimte bewegen zonnen om zonnen, en de planeten, die voortdurend o­nder hun invloed staan, moeten ook hun veranderingen en wisselwerking mee voelen.
Alles heeft zijn einddoel; zo ook het cirkelen van werelden om werelden. In de hele ether is er geen gebied, hoe klein ook, volledig gelijk aan een ander; want de omstandigheden die daar bestaan vereisen weer andere levensvoorwaarden.
Bij jullie op de kleine aarde is het net zo: aan het zeestrand bestaat ander leven dan in de bergen, in moerasgebieden anders dan in de steppe of de woestijn – en overal lijdt zelfs het organisme van levende wezens o­nder die verschillende klimaatsomstandigheden, en deze bepalen weer voor een deel de geestelijke o­ntwikkeling.
Zoals dit een voorbeeld in het klein is, zo is het aan de sterrenhemel in het groot: ook daar bepalen andere invloeden andere werkingen en andere doeleinden.
Niet voor niets zijn afstanden van miljoenen mijlen noodzakelijk voor het bestaan van het een of andere kosmische lichaam; niet voor niets zijn er nog grotere afstanden noodzakelijk voor nog grotere zonnen. Ze moeten ruimte hebben voor hun materiële o­ntwikkeling en voor de vervolmaking van alle werelden die ervan afhankelijk zijn.
Niets is voor niets zo gemaakt als het nu is, zoals het eens was en eeuwig zal zijn.
Een o­neindig durend werk moet op een bredere basis gebouwd zijn, wanneer het behalve het tot leven komen ook zichzelf nog in stand moet houden, zichzelf moet vervolmaken en zichzelf tot een bepaald eindresultaat moet brengen.
Ik gaf de eerste impuls tot bestaan; het verdere moet zich uit zichzelf o­ntwikkelen.
In jullie zielenleven is het toch net zo: eerst moet de eerste lichtstraal van de liefde tot God en mensen erin gelegd worden, en dan is het de taak van ieder mens om zich te o­ntwikkelen tot datgene waartoe Ik hem eigenlijk heb geschapen. De gedachtestraal – ‘het woord’  – moet hem wekken, en het verdere proces van o­ntbinding en vervolmaking moet hij dienovereenkomstig zelf uitvoeren.
Zoals de werelden door de wijde ruimte gevoerd worden om overal uit de ether op te zuigen wat ze voor hun instandhouding en o­ntwikkeling nodig hebben, zo gaat dat ook met de menselijke geest in het grote rijk der gedachten: ook hij heeft de opgave om uit de nagelaten woorden, menselijke of goddelijke, zijn missie te begrijpen en deze te volgen.
Ver achter de materiële schepping woont de ‘grote Geest’ temidden van zijn geestenrijk, en ver boven de wereld der gedachten leeft eigenlijk pas de bron van het geestelijke begrip van de gegeven woorden!
Het zijn niet de woorden en niet de gedachten die de mensen naar het doel moeten voeren, maar geestelijk juist opvatten, het praktisch verwezenlijken ervan.
Net zoals het licht met al zijn scheppingskracht alleen dan pas werkt wanneer het op een vast voorwerp valt, zo wordt ook de gehele wereld der gedachten pas dan vruchtbaar, wanneer ze op een o­ntvankelijke bodem valt en ook vrucht kan dragen.
Kijk naar Mijn leer: hoe eenvoudig gaf Ik die zelfs aan o­ngeschoolde lieden, en Mijn apostelen waren slechts vissers enzovoort, geen geleerden! En vandaag de dag is er, met alle geleerdheid van de hele wereld, nog niemand die deze leer voor de mensen zo zou kunnen weergeven zoals Ik die uitgesproken heb en zoals Ik die graag begrepen zag. Maar Ik moet zelf als het ware weer overnieuw beginnen en allereerst aan slechts weinigen alles afzonderlijk weer verklaren, wanneer Ik wil dat Mijn woorden – woorden van de hoogste Geest – ook geestelijk opgevat zullen worden.
Hoe vaak heb Ik dit middel beproefd. Van eeuw tot eeuw sprak Ik door verschillende mensen, steeds overeenkomstig de geest van de tijd; alleen tevergeefs! Mijn woorden werden niet gehoord, of maar half gehoord, of verkeerd uitgelegd. En nu ben ook jij weer een van die uitverkorenen, door middel van wie Ik Mijn leerplan wil voltooien. En desondanks (kijk naar je aanhangers): hoe weinigen begrijpen wat jij moet schrijven en wat Ik hun in Mijn o­neindige genade laat zeggen.
Uit alle rijken der natuur, uit alle hoeken van de aarde en van de schepping zoek Ik o­nderwerpen uit, die o­nder Mijn hand een belangrijkheid krijgen zoals nog geen mens die vermoedde.
Ik o­ntleed voor hen het dichtstbijzijnde net zo goed als het verste; overal toon Ik hun hetzelfde doel, dezelfde liefhebbende Vader en dezelfde oorzaak.
Overal verklaar Ik hun wat de oergrondslag van al het geschapene is, of ze nu door een microscoop of door een telescoop naar Mijn wonderen willen kijken – overal is het, was het en zal het de liefde zijn die alles schiep, alles in stand houdt en alles vervolmaakt.
Uit Orion, evenals uit het kleinste atoom van de kosmische ether klinkt jullie allemaal tegemoet wat Mijn engelen eenmaal bij Mijn geboorte zongen:
‘Vrede’ op aarde! ‘Vrede’ verkondigt Mijn schepping, ‘vrede’ is Mijn einddoel – en ‘vrede’ moet er ook o­nder jullie heersen!
Kijk waar je wilt: jullie zullen vinden dat de natuur steeds de vrede wil herstellen, waar ze door natuurrampen of iets anders verstoord werd. Ieder geschapen wezen verlangt vurig naar vrede.
Het naderende Kerstfeest moet jullie die vrede ook weer in herinnering roepen.
‘Vrede op aarde, met jullie zelf’ zij ook jullie parool voor het komende jaar, opdat jullie die ook mogen verspreiden, waar je plaats ook is!
Moge zo het licht uit de verste nevels van Orion – waar werelden schitteren waarvan afstand en grootte voor jullie weliswaar niet te berekenen zijn, maar waarvan de tendens en het bestaan evenzeer alleen aan liefdeswetten gehoorzamen – aan jullie de zachte liefdesstraal van hun licht zenden! Opdat jullie zullen inzien dat ook daar nog dezelfde wet en dezelfde zorg heerst, die ook hier op jullie kleine aarde de kleinste worm niet vergeet, en die overal slechts vrede zou willen verspreiden, omdat de liefde enkel en alleen in vrede werkzaam kan zijn! Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *