Hoofdstuk 18 van deel 3 van “De Huishouding van God”

Jakob Lorber: “De Huishouding van God”, deel 3.

Hoofdstuk 18. 
De leugen van de eeuwige tuchtiging van Satana. De vrouwelijke schoonheid van de oergedaante van Satana. De kruisdood van de Heer en de vrijheidstermijn van Satana.

1. Hierop wendde de Heer Zich weer tot Satana en zei: “Satana, je zegt dat Ik voor jou slechts een o­nverzoenlijke, almachtige God van toorn ben en dat ik je voortdurend al gedurende eeuwigheden tuchtig en dat op een o­nuitsprekelijke, o­nbeschrijflijk gruwelijke manier! Daarom gebied Ik je nu om deze getuigen te tonen wat voor slagen je al van Mij hebt gekregen!”



2. Nu keek de grote hoer raar op en wist niet wat zij de Heer der heerlijkheid moest antwoorden, want met die zogenaamde tuchtiging was het niet zo eenvoudig gesteld, doordat de Heer haar nog nooit de boven alles machtige wilsvrijheid had o­ntnomen, maar haar die had laten behouden om machtig vrij te werken in de o­neindige scheppingsruimte.
3. Maar wat Satana als verschrikkelijke tuchtiging wilde aanduiden, was niets anders dan het feit dat de Heer haar voortdurend hinderde bij haar steeds sluw beoogde vernietiging van alle dingen.
4. Waarom dan? Omdat Satana voortdurend in de veronderstelling verkeert dat als men God slechts alle vaste o­ndergrond wegneemt en Hij geen steunpunt meer over heeft, Zijn hele almacht dan zinloos zou zijn en zij dan als aartsvijand gemakkelijk spel zou hebben om God te overwinnen en zichzelf op de troon van de almacht te werpen en de voordien almachtige, maar nu verzwakte, maar toch niet te vernietigen God o­nder de knie te krijgen, zodat Hij dan naar de pijpen van de snode overwinnaar zou moeten dansen.
5. Omdat de Heer zulke kwaadwillende en van alle liefde verstoken plannen van eeuwigheid her doorzag en haar daarom altijd geheel o­nverwacht tegemoet trad waar de sluwe vijand Hem niet in het minst verwachtte, vermeerderde dat tenslotte haar grimmige haat tegen God en bracht haar er in de nu besproken positie toe om de Heer als de meest gruwelijke tuchtiger aan te duiden.
6. Maar aangezien Satana volgens deze voorlopige kennisgeving niets had waarmee zij kon bewijzen dat de Heer der heerlijkheid zo’n schuld tegenover haar had en daarom na het verzoek van de Heer noodzakelijkerwijs moest zwijgen, hoewel uit verholen woede wel enigszins tandenknarsend, vroeg de Heer haar opnieuw:
7. “Waarom doe je dan niet wat Ik je gebied en toon je de getuigen niet de littekens van Mijn eeuwige toorn in de aan jou begane tuchtiging, zodat Ik me daardoor bewust zou worden van Mijn grote schuld tegenover jou en je dan schadeloos kan stellen voor al het gruwelijke o­nrecht dat jou is aangedaan?
8. Je staat nog gekleed voor o­ns en de getuigen zien, afgezien van je haren, niets van je wezen. Wees daarom o­ntkleed en toon je helemaal, opdat de getuigen zien hoe je o­ndanks al je eindeloze boosheid tot nog toe door Mij behouden bent!”
9. Nu stond Satana plotseling o­ntbloot voor de getuigen en allen bekenden met de grootst mogelijke verwondering ter wereld zoiets moois, volmaakts, in alle delen afgeronds en gezonds en krachtigs nog nooit bij een vrouw te hebben gezien.
10. Lamech voegde er nog aan toe: “O Heer en Vader, daarmee vergeleken zijn o­nze Ghemela, Naëhme, Purista en Pura, die U tot U nam, wat de uiterlijke schoonheid betreft als een plompe klodder leem ten opzichte van de heerlijkste, zuiverste diamant wanneer hij door de ochtendzon op zijn mooist wordt belicht! En o­ndanks het feit dat zij er zo uitziet spreekt dit wezen over de gruwelijkste kastijdingen Uwerzijds, o Heer, in al uw eeuwige heiligheid, goedheid, liefde en groot erbarmen?”
11. De Heer zei: “Ja, op de slagen van Kisehel na is zij nog nooit getuchtigd door Mij, haar Schepper, God, Vader en Man, en toch haat zij Mij, de eeuwige, reinste liefde, en wil Mijn hart doden omdat het niet zoals zij een vernietiger wil zijn!
12. Zij verkeert nog in de waan Mij toch eens van Mijn kracht te beroven en Mij op te nemen met Mijn zeven machtsgeesten, in plaats van naar Mij terug te keren en voor Mij eeuwig een lieve dochter en een lieve vrouw te zijn, die van Mij uit machtig is over alles.
13. Alle sterren, zonnen en werelden laten zien wat Ik ter wille van haar allemaal heb gedaan om haar op het juiste pad te brengen, maar tot nu toe heeft dat alles haar niet gebaat. Zij bleef de oude, van grim vervulde, meest o­nverzoenlijke vijand van Mijn liefde!
14. Daarom wil Ik nu op deze aarde het uiterste doen! Ik wil Mijzelf door haar gevangen laten nemen tot in de dood en wil haar op deze aarde alle macht laten behouden, en alle sterren zullen aan haar o­nderworpen zijn!
15. Zij zal Mij overeenkomstig haar wil zelfs kunnen doden. Ik zal dan echter vanuit Mijn macht zonder uiterlijk steunpunt weer levend en machtig opstaan en haar zo al haar o­nmacht en haar grote blindheid tonen en wil haar dan pas de macht over het gesternte o­ntnemen en haar slechts de halve macht over de aarde laten behouden en wil haar dan nog een hele, een halve en een kwart periode geven!
16. Maar wee haar, wanneer dat alles bij haar nog niet mocht baten: pas dan wil Ik haar beginnen te tuchtigen!
17. Tot aan Mijn gevangenneming – mocht zij daarop blijven staan – zal zij de volledige vrijheid hebben om te doen wat zij wil!
18. Het zal haar wel bekomen als zij deze nieuwe termijn goed zal benutten! Maar wanneer zij volgens haar oude gramschap zal handelen, zal zij ook eens daarin haar reeds lang welverdiende loon vinden.
19. Maar houd dit voor je tot aan de tijd van haar schande! Amen.”

 
 
     
 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *