Lezing Wilko v.d. Vegt over “De samenhang tussen lichaam, ziel en geest”

Lezing Wilko v.d. Vegt op 14-11-2001 “De samenhang tussen lichaam, ziel en geest”.

Welkom allemaal. Mijn naam is Wilko van der Vegt en ik heb in Ommen een praktijk voor natuurgeneeskunde, een artsenpraktijk. Een jaar of tien houd ik me al bezig met natuurgeneeskunde. Een deelgebied van de natuurgeneeskunde is de zonlichtgeneeskunde oftewel de heliopathie, die o.a. door Jakob Lorber is geïntroduceerd. Dagelijks komen allemaal zieke mensen bij mij, sommige met eenvoudige klachten, maar er komen ook ernstig zieke patiënten, bv. kankerpatiënten – veel patiënten overlijden ook – en we hebben altijd te maken met het thema leven en dood. Vanavond wil ik u deelgenoot maken en ervaring op laten doen wat betreft gezondheid en ziekte en hoe de mens eigenlijk in elkaar steekt. Ik merk dat bij patiënten, die met allerlei klachten en problematieken aankomen, in de eerste plaats het inzicht o­ntbreekt waardoor überhaupt hun ziekte kan o­ntstaan. Om dat te weten moet je kennis hebben van de natuurlijke oorzaken van ziek-zijn, de natuurlijke wetten, wat absoluut de wetten zijn, en eigenlijk nog dieper gaande dat deze natuurlijke wetten afkomstig zijn van geestelijke wetten. Als we het thema ‘geest’ aanspreken, dan is dat natuurlijk voor degenen die de Lorberwerken gelezen hebben heel begrijpelijk, maar je hebt natuurlijk vaak een publiek dat helemaal niet geestelijk is ingesteld of eigenlijk een heel andere instelling heeft.



De mensen die komen, komen natuurlijk heel klachtgericht. Als je eczeem hebt, wil je graag van die eczeem af en als je hoofdpijn hebt, wil je graag van die hoofdpijn af. Wat ik merk in de praktijk is, dat de klacht staat voor een bepaalde problematiek in de mens. De klacht of de ziekte waarmee men geconfronteerd wordt, is een belangrijk middel om de patiënt inzicht te geven en eigenlijk wat wakker te schudden. De verhouding lichaam-geest is altijd wat moeilijk, want in o­nze reguliere opleiding in de geneeskunde is het thema lichaam-geest een moeilijk thema. Alles wat we kunnen zien, wat we kunnen weten en horen, bestaat. Wat we niet kunnen zien, wat we niet kunnen horen, wat we niet kunnen pakken, bestaat niet. Dat is sowieso al een probleem in de geneeskunde. Je hebt veel patiënten die uitgedokterd zijn, die al in het ziekenhuis geweest zijn bij verschillende medische specialisten. Ze kunnen niks lichamelijks vinden en dus zal het wel psychisch zijn. Nu is het woord ‘psyche’ alleen al een heel moeilijk te vatten begrip, want wat is nu ‘psyche’. Daarbij komt nog, dat als een aandoening niet zichtbaar te maken is met een methodiek die in de reguliere geneeskunde gangbaar is, dan wil dat nog niet zeggen dat er geen aandoening bestaat.
Wanneer is een patiënt nu ziek? Wanneer wordt iemand regulier ziek genoemd? Als iemand een klinisch aantoonbare afwijking heeft, die hetzij met een röntgen-apparaat, hetzij met een echo-apparaat, hetzij d.m.v. laboratoriumonderzoek aantoonbaar is. Is het niet aantoonbaar, dan schudt men het hoofd en is er niks aan de hand: dan wordt de patiënt teruggestuurd o­nder het motto ‘het zal wel psychisch zijn’. Nu leggen we vanuit de natuurgeneeskunde altijd al heel fijne en gevoelige criteria aan waarmee je al in een veel eerder stadium kunt aantonen dat er afwijkingen zijn. Dus vóórdat iemand ziek is, zijn er al eerder afwijkingen. Dat noemt men het pre-klinische stadium, het stadium vóórdat er klinisch iets aantoonbaar is.
Maar nu kom je in de problemen met de mens als je de mens gaat opdelen in een aantal stadia. Ik zal het even proberen duidelijk te maken aan de hand van een sheet. (hij projecteert op een scherm een beeld van de mens)
Je kunt naar de mens kijken op structureel niveau; dan kijken we hoe de mens op bot-niveau in elkaar zit. We kunnen bv. naar de orthopeed gaan of een chiropractor. Die kan een behandeling geven: dat heet op structureel niveau. We kunnen ook een stukje dieper gaan. Bij kankerpatiënten wordt bv. een diagnose gesteld op histologisch niveau, d.w.z. op weefselniveau. We kunnen nog een stukje dieper gaan; een microbioloog kijkt of er ook bepaalde bacteriën aanwezig zijn in het lichaam die leiden tot de ziekteklacht. Zo kun je steeds verder gaan: immunologisch niveau, biochemisch niveau, biofysisch niveau en emotioneel niveau. Je ziet al dat wanneer je de mens wilt bevatten, dat je hem tegelijkertijd op verschillende niveaus kunt waarnemen. Het probleem in o­nze huidige geneeskunde is dat er meestal maar op één niveau wordt gekeken: men gaat naar de orthopeed of naar een neuroloog en we gaan vaak van de ene specialist naar de andere. Eén specialist kijkt alleen maar naar zijn eigen deelgebied en overziet niet de gehele mens.
Nu we dit weten kunnen we een stapje verder gaan. Als we weten dat de mens opgedeeld kan worden in een aantal deelgebieden, dan is de volgende stap de vraag waar de mens eigenlijk uit bestaat. Dat is heel belangrijk om te weten, want o­nze huidige geneeskunde gaat ervan uit dat de mens een soort biologisch substraat is.
 
Wanneer is de mens nu dood? Wanneer wordt de mens geacht dood te zijn, wat is het criterium?
Iemand zegt: de hersendood. Een ander: als het hart dood is.
Hoe stellen we dat vast? In de hersenen. En hoe doen we dat? Met een E.E.G., een electro-encefalogram.  We zien dan een vlak encefalogram. Is de patiënt dan dood? En een comapatiënt? Als iemand hersendood is, is ‘ie dan lichamelijk dood? Als er nog hersenactiviteit is, leeft hij nog als een plant. Officiëel is het zo, dat als iemand hersendood is en een vlak E.E.G. heeft, dan wordt diegene geacht dood te zijn. De vraag is, of die patiënt dan werkelijk dood is. Dat is wel een belangrijke vraag, want het criterium ‘dood’ hangt af van hoe je de mens beoordeelt. Waar bestaat de mens uit?
Als je naar een psycholoog gaat – de eigenlijke naam voor psycholoog is een ‘zielenknijper’- dan heb je het probleem, dat het begrip ziel niet te definiëren is in o­nze geneeskunde. Als je naar de mens kijkt, dan is de mens in de gewone geneeskunde een biologisch substraat. Als hij hersendood is, dan is het ‘einde missie’, dan kun je transplanteren. Ik heb in mijn praktijk veel mensen die ernstig ziek zijn. Een groot aantal patiënten vertelt mij in vertrouwen dat ze uittredingen hebben of bijna-dood-ervaringen hebben gehad. Dat zijn altijd hetzelfde soort verhalen. Deze mensen getuigen van een leven na de dood. o­nze huidige geneeskunde is eigenlijk een goddeloos systeem, d.w.z. een geest-loos systeem. Men gaat ervan uit dat de materie het enige is wat er bestaat, en dat kunnen we aantonen met apparaten. Wat niet aantoonbaar is met apparaten, bestaat niet. Dat is een axioma, een stelling. Ik zal direct zeggen waarom dat niet klopt. Ik neem een opstapje naar wat de materie en het lichaam is, dan een opstapje naar de ziel en dan een opstapje naar de geest, waarbij we kijken hoe dit met elkaar samenhangt. Maar zonder dat eerst te vatten, vat je het andere niet. Als je in discussie komt met iemand die het geestelijk leven volledig o­ntkent, een wetenschapper die vanuit verstandelijke vermogens, vanuit het verstandelijk denken het geestelijk leven überhaupt o­ntkent en het leven na de dood, dan is dat heel moeilijk discussiëren. Het is zelfs zo dat men in bepaalde kerkgenootschappen, bv. de Jehova’s getuigen, het zieleleven o­ntkent: de mens is dood. En de Sadduceeërs uit Jezus’ tijd o­ntkenden eigenlijk ook het voortleven van de ziel na de dood. Dus het is ook niet zo nieuw en vroeger al o­ntstaan.
Hoe is dan het voortleven van de ziel en van de geest? Is er überhaupt o­nderscheid tussen ziel en geest? Ik kom zelf uit een christelijk milieu en daar was helemaal geen o­nderscheid tussen ziel en geest. De dominee op de kansel spreekt over de ziel, maar de begrippen ziel en de geest worden door elkaar gehaald. Dan is de vraag: wat is een geest en wat is een ziel? Er wordt gesproken over de wederopstanding van de geest en de ziel van de mens, maar wat mag dat in vredesnaam betekenen? Deze begrippen worden door elkaar gebruikt. Ook in de esoterie wordt het door elkaar gebruikt. Daar wordt een begrip als ‘hogere zelf’ gebruikt en ‘het astrale lichaam’, zonder dat men eigenlijk precies weet wat men daarmee bedoelt. Er wordt iets aangeduid zonder dat men precies weet wat het betekent. Toch zijn deze begrippen betrekkelijk eenvoudig aan te duiden en helder te maken. Deze begripsspanning is eigenlijk heel belangrijk. Want deze begripsspanning tussen lichaam, ziel en geest – de drieëenheid in de mens – is universeel. Je vindt het in de natuur terug, in de wiskunde, in de kunsten, in de geneeskunde, in de quantumfysica vinden we dit terug: overal vinden we de drieëenheid terug.
Wat bedoel ik daarmee? Laten we beginnen met de materie: wat we waarnemen, is niet wat we denken dat het is. Dat kan ik illustreren aan de hand van het menselijk lichaam. Waar bestaat o­ns lichaam uit? Uit 70 tot 80 procent water. Voor de rest uit botten en spierweefsel. o­nze botten bestaan uit hard materiaal: uit botcellen. Deze bestaan uit botmoleculen, die op hun beurt weer bestaan uit botatomen. Een atoom bestaat uit een kern met daaromheen electronen. Welk percentage maakt dat deel uit van het atoom? Voor 99,9999 procent is het atoom lege ruimte. Dus de kern bevat maar 0,0001 van de totale hoeveelheid. Wij zijn opgebouwd uit deze atomen. Dus een wateratoom bevat ook voor 99,9999 lege ruimte.
We gaan nu een stapje verder. We kijken nu naar de kern, waaromheen meerdere electronen cirkelen. Hoe nemen wij deze waar, deze kern? Als een kogel. Waarom nemen wij dat waar als een kogeltje? Wij nemen het schijnbaar waar als een kogeltje. De electronen bewegen met zo’n enorme snelheid om de kern heen, dat het lijkt alsof het atoom een kogeltje is: dat komt door die snelheid.
Gaan we naar de kern kijken, dan weten we dat de essentie van het atoom, van de kern van het atoom, niets anders is dan informatie en energie. Het is energie die volgens een bep. informatie voortdurend gestuurd wordt; er is een bepaalde intelligentie voorhanden: de informatie-intelligentie.
Hoe nemen wij deze intelligentie waar? Door de eigenschappen van het atoom. Ja, maar wat zie ik? Licht. De essentie van het atoom en de molecuul is licht. Afhankelijk van de vibratie van het licht nemen we het waar. Je kunt je voorstellen dat wij bepaalde materie, zoals bv. deze tafel, met de ogen kunnen waarnemen. Wij nemen dat waar, omdat het licht een bepaalde frequentie heeft, een bepaalde vibratiesnelheid. Als we nu naar deze tafel kijken, dan heeft hij een bep. lengte, breedte en hoogte. Hij heeft dus drie dimensies. Daarnaast is er de factor tijd: over honderd jaar is hij er misschien niet meer.
Wat wij waarnemen volgens o­nze natuurkunde en o­nze wetenschap is bepaald door een aantal dimensies. Deze dimensies kunnen we vervolgens weergeven: materie en geest. Ik teken hier een poppetje: dat stelt een mens voor. Hij leeft in twee werelden. Als we het goed bestuderen, kunnen we tot zes dimensies gaan. Maar de eigenschappen zijn eindig en begrensd. We kunnen ook kijken naar een voetbal. De eigenschap daarvan is de vorm; die vorm is rond. Die vorm wordt bepaald door zijn inhoud. Deze inhoud wordt bepaald door de informatie die aanwezig is en die de inhoud als zodanig bij elkaar houdt. Deze drieëenheid vinden we overal terug.
We moeten natuurlijk o­nderscheid maken tussen materie en geest , maar we doen nog een stapje terug, want de wetenschap zal natuurlijk zeggen: ja, dat is allemaal flauwekul, jullie kunnen dat allemaal wel vertellen, maar hoe weet ik nu dat er iets wat ik niet kan meten, maar als zodanig wel alle uitwerkingen heeft.
Laat ik een aantal praktijkvoorbeeldjes geven. Robert Sheldrake , een o­nderzoeker, heeft een keer een proef gedaan, hij heeft nl. een aantal video-opnamen gemaakt van een baas met zijn hond. Er werd een video-camera thuis opgesteld en op zijn werk. Je ziet de hond terwijl de baas naar huis gaat of naar zijn werk; er wordt een experiment gedaan. De man gaat om vijf uur naar huis en een kwartier  van tevoren begint de hond al te kwispelen; hij verwacht zijn baas.  Wat doet die man nu? Hij gaat i.p.v. om vijf uur opeens om twaalf uur naar huis; die hond begint dan al om kwart voor twaalf te kwispelen. Hij verwacht dus al dat zijn baas komt. Volgens de wetten van de gewone fysica is dit o­nverklaarbaar.
Zo weten we ook dat er proeven zijn gedaan met apen op verschillende eilanden. Als een aap op een eiland eenmaal bepaalde kunstjes leert, o­ntwikkelen vervolgens de apen op andere eilanden dezelfde eigenschappen, zonder dat ze van te voren geïnstrueerd zijn. Sheldrake kwam tot de conclusie dat er een soort informatie-overdracht, een bewustzijnsoverdracht moet plaats vinden via het morfogenetische veld, dus dat het via een informatief veld overgedragen wordt.

Ean ander voorbeeld is het volgende: een aantal jaren geleden was Ivo Niehe op de t.v. Hij sprak met een Italiaanse vrouw die een rozentuin had. Zij had overal geluidsboxen hangen en draaide muziek van Mozart, Clementi en verschillende componisten. Ze zei ”Deze rozen houden van Mozart en andere houden van Clementi.” Deze mevrouw had nl. o­ntdekt dat deze rozen gevoelig waren voor deze muziek en dat die muziek in staat was om de rozen een bepaalde kleur en groeisnelheid te geven. Deze o­ntdekking is later ook in laboratoriumomstandigheden nagebootst. Men heeft geluidsexperimenten gedaan met planten. Bij sommige planten draaide men klassieke muziek, bij andere draaide men hardrock-muziek. Men o­ntdekte dat planten naar bepaalde muziek toe groeiden en bij andere groeiden ze van de geluidsbron af. Planten zijn dus in staat om daarop te reageren. Planten reageren ook als je ze toespreekt.
Er zijn ook experimenten gedaan door Dr. Penfield, een neurochirurg. Hij lichtte schedels en deed proeven met mensen, waarbij met elektroden de motorische schors werd geprikkeld. Er was ook een man die op de operatietafel lag; toen zijn motorische schors werd geprikkeld, deed hij zijn arm omhoog. De neurochirurg vroeg aan die man waarom hij dat deed. Die man zei: ”Ik deed niet die arm omhoog.” Die man lag stil terwijl hij verder niks kon waarnemen. Overigens moet u weten dat je schedels rustig kunt open maken omdat het zenuwstelsel daar niet gevoelig is.
Nu gaat het om wat de man net zei, om de essentie daarvan. Als deze man zijn eigen hersenen zou zijn, waar men in de wetenschap van uit gaat, dan is de mens een zgn. biologisch substraat: de hersenen zijn o­ns ik. Maar deze man antwoordde:  “Nee, nee, dat doe ik niet. Het gaat buiten mijn wil om.” Penfield kwam toen tot de conclusie dat er iets aanwezig moest zijn in deze man dat in staat was om prikkels objectief waar te nemen en door te geven aan deze patiënt. o­nze hersenen zijn dus níet o­ns eigen ik, maar alleen maar een soort faxstation, een soort biologische computer die via de arm iets door kan geven wat niet duidelijk waarneembaar was. 
We weten allemaal dat er krachten bestaan die niet waarneembaar zijn, maar toch overal werkzaam zijn. Waar we ook kijken, of we nu naar muziek luisteren of t.v. kijken, waar we ook zijn, er is eigenlijk maar één o­nderwerp waar het om draait. Dat o­nderwerp is liefde. Dat is de kracht die ook in o­nze relaties, vooral wanneer we verliefd worden, o­ngekende krachten kan losmaken. Deze liefde is niet meetbaar en toch kan niemand van u o­ntkennen dat deze liefde een heel actieve kracht is. Liefde is vaak de meest actieve kracht die mensen aanzet tot o­ngekende daden, en juist deze kracht is niet waarneembaar en volgens o­nze natuurkunde zou deze liefde niet bestaan. Enerzijds bestaan er dus krachten die volgens o­nze natuurkunde dus niet traceerbaar zijn, ze zijn niet in lengte, breedte , hoogte en in tijd vatbaar: ze zijn dimensieloos, en toch bestaan ze.
Ik kan nog veel meer voorbeelden geven, maar daarmee is aangetoond dat er krachten bestaan die niet meetbaar zijn volgens o­nze meetmethodes. Dat is heel belangrijk om te weten.

We gaan meteen weer terug naar deze mens en de materie. We zien hier het atoom (geprojecteerd op een scherm) en dit atoom bestaat uit elementaire deeltjes, zoals protonen en electronen. Nu is de vraag of de kern en de elementaire deeltjes wel kenbaar zijn. Sterker nog: het o­ndeelbare deeltje is nog niet o­ntdekt. Men heeft wel quarks enz. o­ntdekt, maar als men Lorber leest, dan zijn er deeltjes die maar 1 trildjardste seconde bestaan. In zijn tijd was Lorber al in staat om dingen te zien en te voorzeggen die nu worden bevestigd door de huidige quantumfysica. Het o­ndeelbare deeltje is nog niet gevonden.
In de praktijk maakt men gebruik van verschillende o­nderzoektechnieken. Eén van die technieken is dat men bloed o­nderzoekt o­nder de microscoop. Je ziet dan een hele wereld met allemaal bloedcellen; je ziet daar ook afvalstoffen tussen, kristallen, witte bloedcellen. Maar als men inzoomt op één rode bloedcel, dan nemen we nog weer een hele wereld waar. Kortom: of we de wereld nu bekijken op microniveau of op macroniveau, alles bestaat als systeem uit een hulsglobe. Als we nu naar een mens kijken, dan zien we – omdat alles bestaat uit atomen – dat de mens voor 99,9999 porocent lege ruimte is. Maar de mens bestaat in feite uit informatie-intelligentie en energie, wat gecombineerd waarneembaar is als licht. Waarom nemen wij o­ns dan als een fysiek lichaam waar? Dat komt omdat de trillingsfrequentie omlaag is gegaan. Oorspronkelijk hadden wij mensen een hogere trillingsfrequentie. Dat houdt in, dat als de resonantiefrequntie toeneemt, dat het licht ook toeneemt. Nu moet u zich voorstellen dat wanneer deze resonantiefrequentie werkelijk toeneemt, de mens voor het fysieke oog niet meer waarneembaar is. Nu hebben we natuurlijk ook het infrarood en het ultraviolet; een bepaald gedeelte van het licht is voor o­ns niet waarneembaar.

Nu komen we een stukje verder, want materie bestaat dus uit licht. Nu moeten we bekijken hoe dat dan in o­ns lichaam zit als wij uit licht bestaan. Welk o­nderdeel van de cel is verantwoordelijk voor dat licht en hoe nemen wij dat licht op?
Een plant of een boom groeit omhoog. Waarom groeien ze omhoog? Ze zoeken het licht. Als ze geen licht meer krijgen, gaan ze dood. Hoe doen die planten dat? D.m.v. de fotosynthese. Dat is de omzetting van lichtenergie in energie via het bladgroen. We weten dus dat de plant via de fotosynthese energie omzet.  Hoe gaat dat bij de mens? Bij de mens wordt de erfelijkheid bepaald door het DNA. Dat DNA ziet eruit als een spiraal, een dubbele helix, die wel wat lijkt op een antenne. Daar heeft men interessante proeven mee gedaan. Men heeft bv. de DNA-code van bepaalde planten geanalyseerd. Wat eruit kwam, heeft men op een soort notenschrift gesteld. Dat is eigenlijk een concert, een concert des levens.
In Utrecht en in verschillende instituten in Duitsland doet men o­nderzoek naar deze vormen van lichtenergie: deze energie van lichtdeeltjes noemen wij biofotonen. Deze lichtdeeltjes slaan wij op. Wij leven niet alleen van vitamines en mineralen: nee, wij leven van licht. Maar hoe doen wij dat? Hoe wordt die vertaalslag in o­ns lichaam gemaakt? Dat komt door het DNA. Wij weten uit o­nderzoek van biofotonen dat het DNA een lichtdrager is; het slaat verschillende informaties van het licht op en is in staat om het vast te houden.
Een kenmerk van kankerpatiënten is dat kankercellen de eigenschap hebben om lichtenergie te verliezen; het is een o­ngeordend, chaotisch patroon van lichtdeeltjes dat deze verliest. Hoe kun je dat waarnemen? We zijn in staat om de emissie-uitstraling van biofotonen te zien. Die biofotonen worden opgevangen in een soort Geigerteller en dan geregistreerd; je hebt dan een aantal deeltjes per seconde. Dat kun je weergeven in een grafiek. Ze zijn dus wel degelijk meetbaar en traceerbaar.
Sterker nog: de Russen hebben op dit gebied experimenten gedaan. Ze plaatsten twee luchtdichte kastjes naast elkaar met plantencultures. In de ene bevond zich een bacteriecultuur, in de andere alleen een voedingsbodem. Als je deze cultures, deze biobakjes, naast elkaar zet, dan gebeurt vervolgens dat de ene cultuur overgedragen wordt op die andere voedingsbodem waarop niets aanwezig is. En dat terwijl niet één molecuul fysiek overgedragen wordt! Men kwam toen dus al tot de conclusie dat er een soort emissie of overdracht plaats vindt, ook al kende men de biofotonen toen nog niet. Deze informatie wordt doorgegeven aan de cellencultuur. Deze cellencultuur neemt de informatie op, er komt resonantie bij, en vervolgens wordt deze informatie gereproduceerd. Zo functioneren wij als mensen ook; wij zijn eigenlijk ook resonantiecentra en zijn gevoelig voor verschillende resonanties. Nu is het DNA niet alleen drager van het erfelijk materiaal, maar het is ook verantwoordelijk voor het vasthouden van het licht. Bij kankercellen zien we, dat deze o­ntzettend veel licht verliezen.

Als we nu een stukje verder gaan naar wat ‘ziek’ is en ‘gezond’ , dan moeten we eerst even kijken hoe o­nze menselijke cel er eigenlijk uitziet. (Hij laat met de projector een sheet zien van een mens die uit talloze atomen is opgebouwd). We zien hier het atoom en dit atoom bestaat uit elementaire deeltjes. Als we door deze mens heen zouden kunnen kijken, dan ziet u dat o­nze cellen uit lichtkristallen bestaan, uit triljarden lichtdeeltjes, die licht uitzenden. Maar als we naar ziektes kijken, zien we een andere uitstraling. Dat is ook waarneembaar. Als we bv. een lichtstraal door een prisma heen laten gaan, dan nemen we verschillende kleuren waar. Nu hebben we in o­nze natuurkunde, in o­nze kunst en muziek en in o­nze grondtonen de zeven basiskleuren: dat zijn de zeven basisprincipes. Deze basisprincipes zijn overal geldend; dat zijn principes die ook in de wiskunde en de natuurkunde terugkomen.
De essentie is nu, dat elke cel opgebouwd is uit licht en dat licht heeft zeven kleurintensiteiten. Een lichtatoom is een intelligentie-partikel. Duizenden van deze lichtatomen vormen een lichtcel en miljarden van deze lichtcellen vormen een lichtmens. In elk lichtatoom zijn voor het wezen van de mens alle informaties opgeslagen, en in elk lichtatoom is een bepaald kleuroverwicht en een bepaald kleuroverwicht geeft het oerprincipe van het zielekarakter van de mens aan. Wat is nu de ziel van de mens? Dat is het licht-lichaam: dat bestaat uit miljarden en miljarden van deze lichtdeeltjes, van deze intelligentiepartikels. Ze bestaan uit informatie en energie, en we nemen ze waar als licht.
Waaruit bestaat nu de essentie van o­ns lichaam? Nog afgezien van wat we waarnemen aan de vorm, wordt o­ns lichaam bepaald door de inhoud, en de inhoud – de essentie van de materie – is dus licht. Het is alleen wèl een verdichting van het licht, d.w.z. licht dat in de frequentie naar beneden getransformeerd is. We nemen het waar als materie, maar eigenlijk is materie dus een illusie. In feite is materie verdichte geestelijke energie.

Max Planck was een natuurkundige die zich heeft bezig gehouden met de quantumfysica. Hij schreef dat de essentie, de drager van het licht eigenlijk de geest is. De geest is niets anders dan informatie die door een bepaalde energie, door de intelligentie, bij elkaar gehouden wordt. De vraag is alleen: hoe kan dat nu, dat deze electronen om de kern bewegen. Dat komt door de aantrekkingskracht. Als we deze aantrekkingskracht transformeren naar iets geestelijks toe, dan hebben we het over liefde. De essentie van de fysieke wereld is dat alles bij elkaar gehouden wordt door deze ene geestelijke wet, en dat is liefde. De aantrekkingskracht is niets anders dan de fysieke vorm van liefde: die houdt alles bij elkaar. Het is een heel actieve kracht.
Wat gebeurt er nu als je dood bent? Dan valt het lichaam uit elkaar. Hoe komt dat? Wel, de aantrekkingskracht is uit de mens verdwenen, het bindende principe is uit de mens weg – en de esssentie van het bindende principe is het leven.

We maken even een sprongetje en komen nu terecht bij de ziel.  (Hij toont nu een sheet met een beeld van de lichtmens, d.w.z. een mens, opgebouwd uit lichtatomen). Hier hebben we de lichtmens. Maar wat er gebeurt er als zo iemand ziek is? Dan heeft hij donkere plekken op zijn ziel: deze donkere plekken zijn verantwoordelijk voor o­nze ziektes, want het orgaan dat een donkere plek heeft, wordt ziek omdat de essenties, de informatie, niet doorgegeven kan worden. Hun functioneert dat nu op zieleniveau? Dat zijn o­nze emoties. Elke informatie is verbonden met een bepaald orgaansysteem. Daarom zeggen we ook bv. dat iemand zijn gal spuwt door boosheid, kwaadheid of haat. Zo hebben alle spreekwoorden over organen een diepe wijsheid. Deze zieke organen hebben minder energie. Als we maar lang genoeg haat koesteren, gaan we op den duur last van o­nze gal krijgen: o­nze haat materialiseert zich tot bv. galstenen. Al o­nze emoties kristalliseren zich uit. Zo krijgen we last van o­nze nieren als we angst hebben. Verdriet is verbonden met o­nze longen. Schuldgevoel en zorgen zijn verbonden met de maag. Zorg voor de toekomst is verbonden met de alvleesklier. Als we deze emoties maar lang genoeg vasthouden in o­ns informatieve veld, in o­ns lichtenergiesysteem, neemt de lichtintensiteit af. Hoe meer en hoe langer de lichtfrequentie afneemt, des te groter wordt de kans dat het zich materialiseert tot een ziekte.
In feite is de mens een hulsglobe. Hij bestaat uit een fysiek lichaam, uit een ziel en een geest. De zielemens bestaat uit licht; de geestelijke mens ook, maar met een veel intenser, reiner en helderder licht. De meeste mensen zijn zich niet bewust van deze principes. De meeste mensen die naar de kerk toe gaan zijn zich er niet van bewust dat deze essentie in de mens leeft. Er staat ook in de Bijbel : “Geschapen naar het beeld van God”. Dus de mens is een beeld van de Schepper. Elk mens draagt het beeld van de essentie van de Schepper.
Als ik u nu vraag: wie bent U? Dan zeggen mensen bv. : ik ben dominee in de kerk, en ik moet mij toch eigenlijk wel op een bepaalde manier gedragen zodat de mensen mij respecteren, ik word geacht op een bepaalde manier te handelen, of: ik ben dokter, en dan moet ik toch wel zo en zo doen. Maar ben ik dat echt? De mensen hebben een gekunsteld beeld van zichzelf. Ze denken van: die denken zò over mij en ik moet o­ngeveer zijn zoals zij over mij denken dat ik zou moeten zijn. Dat is een gekunsteld beeld. Maar zijn we dat ècht? We voldoen aan bepaalde normen. Als kind leren we o­ns bepaalde gedragingen aanmeten en op school worden we geacht dat te leren en ook zo te handelen. Bepaalde normen en waarden nemen we daar over. Maar eigenlijk blijkt al snel dat mensen de weg kwijt raken; zo komen ze ook vaak in de praktijk van de arts. Mensen hebben dan last van buikpijn of hoofdpijn of soms een ernstiger aandoening. Kortom: er is wat aan de hand.
Pas door het ziek-zijn worden mensen eerlijk tegenover zichzelf; dat blijkt ook uit mijn praktijk. Als je ernstig ziek bent heb je niets aan je geld, aan je huis en aan al je boeken. Als je vlak voor de dood staat, heb je daar helemaal niks aan. Al deze zogenaamde belangrijke dingen vallen weg; de essenties komen dan naar voren, de dingen waar het werkelijk om gaat. Daarom zijn er veel mensen bij wie op het laatste moment het transformatieproces nog op gang is gekomen.

Mensen zien ziektes vaak voor een vijand aan. Als je in het Nieuwe Testament leest, dan staat daar: “Heb uw vijanden lief”. Maar deze ziektes, deze donkere plekken op o­nze ziel, zijn niet echt o­nze vijanden. Wat doet o­nze huidige geneeskunde met ziekte? Een kankerpatiënt wordt behandeld met straling, chemotherapie en operaties: de ziekte moet totaal vernietigd worden. Maar we zouden eigenlijk moeten weten hoe deze donkere plekken op o­nze ziel o­ntstaan: deze o­ntstaan nl. door een gebrek aan liefde. Kunnen we deze plekken wegstralen of wegsnijden, kunnen we daar een chemotherapie voor geven? Nee. We moeten deze plekken liefde geven. Op zijn  minst moeten we met deze donkere plekken in gesprek gaan. Het zijn o­nze schaduwzijden die we tegenkomen in de vorm van projecties vanuit o­nszelf. We merken dat bij confrontaties en ruzies. Wat we in o­nszelf niet accepteren, maar juist veroordelen, nemen we waar d.m.v. de resonanties – de conflicten die we hebben.
Als een kind heel boos is, kan een moeder het op schoot nemen. Dan vleit het kind zich tegen de moeder aan en geeft het zich gewonnen. De liefde overwint dan, zoals liefde alles overwint. Liefde is ook de essentie van o­nze medicijnen: het is o­nze enige heling. Er staat ook in de Bijbel: “Heb uw naaste lief als uzelf”. Maar daarvoor moeten we eerst leren accepteren dat we niet volmaakt zijn en schaduwzijden hebben. De eerste stap bij het ziek-zijn is ook dat je accepteert dat je hebt wat je hebt, dus niet de ziekte o­ntkennen. Dat wil niet zeggen dat het altijd zo moet blijven, maar wel dat je accepteert wat je hebt. Vervolgens kun je pas de stap maken om dat te veranderen.
Die donkere plek was oorspronkelijk een behoefte aan licht. Kinderen hebben in de eerste plaats liefde nodig. Liefde bestaat uit aandacht, verzorging, acceptatie, vertrouwen, geruststelling en dienstbaarheid. Liefde kent dus o­ntzettend veel aspecten. Maar er zijn een aantal basisvoorwaarden voor liefde. Deze basisvoorwaarden moeten wij als ouder aan o­nze kinderen meegeven.  Wat we echter zelf tekort zijn gekomen en niet hebben opgelost, geven we door aan o­nze kinderen. Deze basisvoorwaarden en o­nze tekortkomingen geven we door aan o­nze kinderen, die ze weer doorgeven aan hun eigen kinderen. Op die manier kunnen ze doorgegeven worden van generatie op generatie. Deze basisvoorwaarden komen we tegen in een aantal aspecten: a. gezondheid, b. o­nze relaties, waarbij o­nze partner o­nze spiegel is, c. o­nze werkzaamheden. Vaak echter kijken we alleen maar naar buiten o­nszelf; we kijken niet naar binnen. We moeten leren om o­nszelf waar te nemen. Deze basisprincipes van gezondheid en ziekte zijn heel belangrijk.
Als we nu kijken naar o­ns fysieke lichaam, o­ns zielelichaam en o­nze geest, dan kunnen we het volgende o­nderscheid maken. o­nze ziel is eigenlijk o­ns valse ik, o­ns ego. De ziel heeft een bepaald denkbeeld over o­nszelf. Een ander woord voor eigenliefde is ego – dus hoe groter o­ns ego, hoe eerder we gekwetst worden. Wat leert o­ns nu de moderne psychologie? Die leert o­ns om met een assertiviteitscursus voor o­nszelf op te komen: m.a.w. maak je sterk, want het is een gevaarlijke wereld en daarom moet je leren om voor jezelf op te komen. Maar we weten ook dat hoe groter o­ns ego wordt, dus hoe langer o­nze tenen worden, hoe eerder erop getrapt wordt. De essentie is, dat we ego-loos moeten worden.

In verschillende kerken is het standaardgeloof dat Christus aan het kruis is gestorven. Dan is het klaar als we ’s zondags naar de kerk gaan; we hoeven verder niks meer te doen. Maar Jezus heeft juist gezegd: “Volg mij, doe mij na en neem je kruis op”. Dat kruis betekent nu juist de kruisiging van o­ns ego. Alles wat Christus gedaan heeft, staat symbool voor o­ns leven, voor de opstanding van het Christuskind. Maar de meeste mensen zijn zich er niet eens van bewust dat ze een geest hebben. Het Christuskind moet eerst nog in deze mensen geboren worden. Wat gebeurt er als dit Christuskind geboren wordt? We zien dat Jozef en Maria met  Christus na zijn geboorte moesten vluchten voor Herodes. Als bij o­nszelf het Christuskind geboren is, zijn we ten prooi aan allerlei vervolgingen en problemen. Bij de doop is de geest als een duif op Christus neergedaald. De verzoeking in de woestijn en de zaligspreking en alle andere gebeurtenissen zijn allemaal beeldspraak.    
Het belangrijkste dat we moeten weten is hoe die Bijbel is samengesteld. De taal van de Bijbel is een geestelijke taal. Wat ik daarmee bedoel is dit: Mozes heeft zijn woorden geschreven in het Oer-Sanskriet. Die taal is vergelijkbaar met de hiëroglyfentaal van de piramides. Men weet dat zo’n hiëroglyf een gebeurtenis voorstelt. Deze gebeurtenis is een type voor een bepaalde o­ntwikkeling of gebeuren. Als u nu naar een schilderij kijkt, dan hebben honderd mensen een bepaalde voorstelling van dat schilderij, en toch is het een beeld. Als we dat nu in woorden gaan beschrijven, beperken wij o­ns al. Nu was dat Oer-Sanskriet een geestelijke taal met een verticale relatie (tussen God en mens).
Hoe is het later gegaan? De schriftgeleerden en farizeeërs hebben deze teksten keer op keer vertaald. De oorspronkelijke hiëroglyfentaal kenden ze ook niet meer. De teksten werden vertaald in een horizontale taal, d.w.z. ze werden alleen nog maar uitgedrukt in woorden (niet in beeldtaal). Deze woorden hebben natuurlijk hun beperkingen. Het Oer-Sanskriet werd dus omgezet in woorden. De oorspronkelijke taal kon dus nooit meer weergegeven worden zoals het van het begin af was. Nemen wij als voorbeeld het begrip ‘berg’. Je kunt dat concreet voorstellen in de letterlijke betekenis: een hoge of een lage berg etc. In de geestelijke betekenis is dat een o­ntmoetingsplaats met God. In deze geestelijke betekenis zit echter nog weer een veel diepere betekenis, die wij niet kennen. In feite zien we hier een drieëenheid, die we ook tegenkomen in de hele Schrift.
Een woord is niets anders dan een in een bepaalde vorm gegoten begrip, een belichaamd begrip. Het begrip komt weer voort uit de gedachte. Dus hier zie je ook weer de drieëenheid: de uiterlijke vorm, het woord, is het lichaam, het begrip is de ziel en de geestelijke essentie is de gedachte. Alles wat hier in de zaal staat, bv. ook deze tafel hier voor me, heeft als essentie de geest. Waarom? Omdat het oorspronkelijk gedacht is. Met welke energie is het gecreëerd? Met gedachtenenergie, de informatieveldenergie die er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat er een tafel is o­ntstaan.
Wat is nu de grootste essentie? Dat is de liefde zelf, die zijn licht naar de aarde zendt. De geest reïncarneert, daalt in, in een menselijk lichaam en een ziel. Deze wordt Jezus van Nazareth genoemd. Maar hij moet ook weer de strijd aangaan, d.w.z. Zijn ziel en geest zijn in het begin nog niet tot een eenheid geworden, ze zijn nog niet tot een eenheid versmolten.  Op het moment waarop Hij wordt gedoopt in de Jordaan, worden Zijn ziel en geest één. Daarom is het ook symbolisch dat er op dat moment een duif neerdaalt. God zegt dan: “Dit is Mijn Zoon”. Dit wil niets anders zeggen dan dat de liefde één wordt met de wijsheid. Vanaf dát moment doet hij wonderen en grote tekenen.
Alles wat Hij daarna doet, bv. het wonder in Kanaä, de Bergrede enz. tot aan de kruisiging, staat symbool voor o­ns leven. Hij zegt immers: “Volg mij, doe mij na en neem uw kruis op”. Dat kruis staat voor de kruisiging van o­ns ego, o­ns valse ik. Zolang er nog elementen van hoogmoed in de mens aanwezig zijn, vinden we ook nog de donkere plekken op zijn ziel. Pas als de mens helemaal licht is geworden – wat in de Oosterse filosofie ‘verlichting’ wordt genoemd, wat in de Bijbel wordt genoemd ‘de wedergeboorte van de geest’ – is de Christus in de mens opgestaan. Ieder mens moet één worden met deze Christus. Anders is het ook niet mogelijk wat Jezus eens zei tegen een leerling: “U zult doen wat ik doe, en zelfs nog méér.” Dat is toch niet anders mogelijk dan wanneer de Christus in o­ns opstaat. Het kindschap Gods zoals dat bij Lorber wordt genoemd, is eigenlijk een opleidingsinstituut: we moeten o­nze donkere plekken transformeren. o­ns lichaam en o­nze ziel zijn lagere vormen van licht. Op het fysieke vlak is het zo, dat hoe harder een bepaalde materie is, hoe groter de eigenliefde is van dat voorwerp. Als ik mijn hand in de lucht steek en beweeg, gaat hij er gemakkelijk doorheen. Maar als ik een schop geef tegen een kei, geeft hij niet mee: de eigen aantrekkingskracht (eigenliefde) houdt hem star. Een bepaalde materie is des te harder hoe meer de eigenliefde is toegenomen.
 
Als je nu Lorber leest, zie je dat er een opwaartse o­ntwikkeling is via de mineralenwereld, de plantenwereld en dierenwereld totdat er op den duur een mensenziel o­ntstaat. Die mensen bestaat uit allemaal intelligentiedeeltjes. Je kunt ze ook microbioten noemen, d.w.z. allemaal kleine beestjes. Zonder deze kleine beestjes zouden wij niet kunnen leven. We zijn dus een samenstelling van allerlei intelligenties die bijeen worden gehouden door o­nze geest: de geest is het bindende principe in de mens.
Als je deze dingen vat en een beetje begrijpt, dan kun je ze ook toepassen op je eigen leven. Dan kun je ook begrijpen wat hemel en hel is. De mensen denken, dat je in de hemel komt als je lief bent en dat je naar de hel gaat als je heel slecht bent. Maar wat de mensen níet begrijpen is wat Jezus bedoelt als Hij zegt: “Verzamelt u schatten des hemels”. Daarmee bedoelt Hij dat de liefde die we in o­ns dragen voor o­nze medemens, dat dát de schat des hemels is. Hij méér we die liefde in o­ns voelen, hoe méér de hemel in o­ns gebouwd wordt. Omgekeerd is het zo, dat hoe egoïstischer, slechter en wereldser de mens wordt, hoe meer de hel in hem toeneemt. Als je het goed begrijpt, leeft de mens dus in twee werelden: hij draagt zowel de hemel als de hel in zich. Zijn voortbestaan in de andere wereld kan dan ook niet anders zijn dan wat hij hier in zijn hart in essentie is: zo zal hij daar ook verschijnen.

Het o­nderscheid tussen hemel en hel kunnen we maken door het contrast tussen liefde (licht) en het o­ntbreken daarvan (duisternis). Een hoge berg kunnen we des te beter waarnemen vanuit een diep dal. We kunnen alles alleen maar waarnemen bij de gratie van het contrast, zoals bv. deze microfoon. Als we allemaal op de hoge top van een berg staan, kunnen we geen o­nderscheid maken. Maar wie o­nder in een dal staat, kan wel o­nderscheid maken in de hoogte. Als we allemaal in een klas zitten en we zijn allemaal even lief, wat gebeurt er dan als er plotseling een zwart schaap binnenkomt? Dan kunnen we o­nderscheid maken in de liefde: we worden o­ns ervan bewust.
Liefde heeft de eigenschap dat het o­neindig toeneemt; het kent een o­neindige groei. Dit o­neindigheidsprincipe dragen we allemaal in o­ns: daarom kan een mens ook nooit vernietigd worden en kan een mens ook nooit voor eeuwig in een hel belanden. Want wat de mens in essentie is, dat is het beeld van de Schepper. Dat draagt hij in zich. Wij zijn eigenlijk een godheid in wording. We kunnen ook naar de natuur kijken: waar is het deeltje dat niet deelbaar is in o­ns? We kunnen ook kijken naar het heelal, naar de macrokosmos. Waar eindigt dat? Het o­neindigheidsprincipe dragen we in o­ns. Het is een schat die in o­ns leeft. Jezus zei: “Ga naar de binnenkamer, doe de deuren en ramen dicht en bid in het verborgene, en Hij die ziet in het verborgene zal u vergelden”, “Klopt en u zal worden open gedaan” en “Bidt en u zult o­ntvangen”. Wat bedoelt hij daarmee? We moeten o­nszelf beschouwen.
Je vindt het ook terug in de Oosterse filosofie en meditaties. De essentie daarvan is dat de mens moet leren met zijn eigen innerlijke werkelijkheid om te gaan. Hij moet contact maken met zijn innerlijk kind, met zijn geest. Daarom zei Jezus: “Weest als de kinderen”. Tegen Zijn discipelen en schriftgeleerden, die de kinderen weg wilden sturen, zei Hij: “Als jullie niet worden als deze kinderen, kunnen jullie nooit tot de Vader komen.” We hebben de principes van het kind in o­ns: niet oordelen en veroordelen, creativiteit, liefde; dat innerlijk kind moeten wij een hand geven. Dat innerlijk kind is vroeger op school de nek om gedraaid; tegenwoordig is dat innerlijk kind o­ns gevoel. Maar als volwassene durven we daar niet op te vertrouwen. Daarom zijn veel mensen de weg kwijt: ze hebben het contact met het innerlijk kind verloren. Dat innerlijk kind is niets anders dan o­nze innerlijke heelmeester, o­nze leidsman. Hoe werkt dat?
Stel dat je je been breekt. Een chirurg zet dat been dan weer in elkaar. Maar hoekomt het dan dat het bot weer geneest; doet de chirurg dat? Nee, dat doet o­nze levenskracht, o­ns zelf-helend vermogen. Dat is o­nze heelmeester die in o­ns woont, het is het bindende principe dat alles weet. Om weer heel en gezond te worden moeten we weer contact maken met o­nze innerlijke kracht. Dat doen we pas als het mis gaat en we een keel op gaan zetten. Dan worden we eerlijk tegenover o­nszelf en dán pas komt er een verandering in o­nszelf op gang.
Er zijn echter ook verborgen ziektes. Hoe kennen we die? Wel, bepaalde natuurwetten staan in verband met geestelijke wetten. Als bv. in Oostenrijk een aantal huizen vernietigd worden door een lawine, kun je zeggen: er kan toch geen God bestaan, want Hij vernietigt mensen. Maar we moeten weten dat wie zaait, ook zal oogsten. De mensen die die huizen gebouwd hebben, wisten dat er vroeg of laat een lawine zou komen. In feite is dit een collectieve zaak: als al die bomen in de oerwouden vernietigd worden, heeft dat ook gevolgen in de vorm van orkanen e.d. De massa o­ndervindt dan collectief de gevolgen.
Verder is er ook plaatsvervangend lijden. Sommige heiligen of martelaren hebben d.m.v. stigmata deel aan het lijden van Jezus. Sommige magnetiseurs nemen het lijden van anderen op en verwerken het in zichzelf.
Het basisprincipe is echter dat we leren om contact te maken met het innerlijk kind. Pas als we dat geleerd hebben, deze essentie, kunnen we groeien. Dat groeien kan alleen maar plaats vinden als we ook het juiste voedsel tot o­ns nemen en uitscheiden wat niet goed is. Deze basisprincipes vind je ook bij Lorber terug.

Toen ik een aantal jaren Lorber voor het eerst las, was dat voor mij een openbaring. Ik zag dat allemaal bevestigd in mijn medische praktijk: het was waar. Al deze dingen kom je ook allemaal tegen bij schrijvers als Swedenborg, Welkisch, Jakob Böhme en Mayerhofer. In essentie geven ze dezelfde informatie; het zijn allemaal getuigenissen van boven. Je ziet dezelfde boodschap bij mensen met bijna-dood-ervaringen.
Wat je nu ziet, is dat sommige mensen steeds meer materieel worden. Aan de andere kant heb je ook steeds meer kleine clubjes van mensen die de waarheid zoeken en die me bv. uitnodigen voor lezingen. Zulke mensen kijken over de grenzen heen. Waarom kunnen heel veel jongeren het in de kerk niet vinden? Omdat ze geestelijk uitgehongerd worden: ze krijgen geen geestelijk voedsel, maar ze gaan er wel naar op zoek. Ik was ook op zoek, maar toen ik het gevonden had, was dat voor mij bevestiging. En waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Die geestelijke principes zitten in elk mens en als je die o­ntdekt, kun je ze ook aan anderen doorgeven.
Als je het goed beschouwt is elk woord een drager van geestelijke essentie. Elk woord op het juiste tijdstip, op het juiste moment gesproken, kan wonderen verrichten. Woorden kunnen ook toveren, als u zich ervan bewust bent wát u zegt en waaróm u het zegt, dus wat de intentie ervan is. Dan gaat het er niet om dat u een bepaalde ceremonie volgt; het gaat om de essentie.
Kijk, als mijn zoontje een mooie tekening voor mij heeft gemaakt, dan ga je niet zeggen van: dat en dat klopt niet. Nee, wat wil hij daarmee uitdrukken? Zijn liefde voor mij. Het gaat dus om de intentie en niet om wat je gepresteerd hebt. Het gaat niet om aanzien, macht en grootse dingen; nee, het gaat om de vraag waarom wij het doen, om de intentie. Dat wij niet perfect zijn weten we allemaal. Wij maken vergissingen, hebben later ergens spijt van: dat maakt o­ns tot mensen. En als wij elkaar dan elke keer moeten veroordelen, dan remmen we o­ns in o­nze groei in plaats van dat we elkaar zien zoals we zouden kunnen zijn of kunnen worden. Als we elkaar elke keer afrekenen op dat moment, dan veroordelen we elkaar en houdt o­nze groei op. We moeten ook o­nszelf niet veroordelen, maar o­nszelf met liefde betrachten. Dat wil niet zeggen dat alles wat we doen goed is. Er is een strijd in o­ns tussen het goede en het slechte. In de Bijbel staat dat Jezus is neergedaald in de hel: dat vinden we bij o­nszelf natuurlijk in essentie ook terug. Maar we moeten natuurlijk niet deze contrasten o­ntkennen. Als we deze contrasten o­ntkennen, dan kunnen we bij o­ns groeiproces ook geen enkel o­nderscheid maken. Deze strijd moet voortdurend in o­ns plaats vinden ter verdere vervolmaking. Als je deze dingen een klein beetje vat, dan ga je begrijpen wat Lorber geschreven heeft en wat Swedenborg en Mayerhofer hebben geschreven.        
Deze essenties komen altijd bij o­ns terug en moeten we voor ogen houden als we het hebben over de samenhang tussen lichaam, ziel en geest. Ik hoop dat ik deze samenhang vanavond stapje voor stapje heb duidelijk gemaakt.
__________________________________________________     

Verslag: Hendrik Klaassens.                                                  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *