De pauselijke heiligen in de geestelijke wereld.

Artikel lezen – printen versie


822. Het is bekend dat de mens van zijn ouders een ingezaaid of overgeërfd boze heeft. Maar het is weinigen bekend waar dit boze in zijn volheid woont; het woont in de liefde tot het bezitten van goederen van anderen en in de liefde tot heersen; want deze laatstgenoemde liefde is van dien aard dat zij voor zoveel haar de teugels gevierd worden losbarst totdat zij van begeerte blaakt om over allen te heersen en tenslotte als God aangeroepen en vereerd wil worden.

Deze liefde is de slang die Chavah en Adam bedroog; Want zij zeide tot de vrouw: “God weet dat ten dage als gij van de vrucht dezes booms eet, uwe ogen geopend zullen worden en dan zult gij zijn als God (Gen. 3:4, 5).

Voor zoveel de mens zich derhalve met gevierde teugels in deze liefde stort, keert hij zich van God af en keert zich naar zichzelf toe en wordt een zelfaanbidder. En dan kan hij God aanroepen met een van eigenliefde hete mond maar met een hart koud van verachting voor God; en dan kunnen ook de Goddelijke dingen van de Kerk als middelen dienen, maar aangezien het einddoel de overheersing is, zo liggen hem de middelen niet nader aan het hart dan voor zoveel als zij dienen. Wanneer iemand van dien aard tot de hoogste erepost wordt verheven zo komt hij zichzelf in zijn beeld als Atlas voor, die de uit water en land bestaande wereldbol op de schouders torst en als Phoebus die de zon met zijn paarden om de aarde draagt.

823. Aangezien de mens uit overerving van dien aard is, worden allen die door de pauselijke bullen werden heilig-verklaard in de geestelijke wereld voor de ogen van de anderen verwijderd en verborgen gehouden; en dit opdat niet deze ergste wortel der boosheden bij hen wordt opgewekt, en zij niet worden meegesleurd in de fantastische razernij zoals die bij de demonen zijn.

In dergelijke razernij komen diegenen die terwijl zij in de wereld leven, met alle macht daarnaar streven heiligen te worden om dan na de dood aangeroepen te worden.

824. Velen uit de pauselijke natie, vooral de monniken, zoeken wanneer zij in de geestelijke wereld aankomen de heiligen en dan vooral de heiligen van hun orde; maar zij vinden hen niet waarover zij zich dan verwonderen. Doch daarna worden zij onderricht, dat zij vermengd zijn: óf met hen die in de Hemel zijn óf met hen die in het lagere land zijn en dat zij hier noch daar iets weten aangaande de eredienst en de aanroeping van hen. En dat zij, die er iets van weten en aangeroepen willen worden in razernij vallen en dwaas spreken.

De eredienst van de heiligen is zo’n gruwel in de Hemel dat zij van afgrijzen huiveren zodra zij daarvan maar horen. Want voor zoveel aan enig mens een eredienst wordt toegekend wordt de eredienst aan de Heer onttrokken. Want op deze wijze kan niet Hij alleen vereerd worden. En wanneer niet de Heer alleen vereerd wordt ontstaat een scheiding die de gemeenschap en de daaruit voortvloeiende gelukzaligheid des levens wegneemt.

Opdat ik zou weten van welke aard de pauselijke heiligen zijn teneinde dit bekend te kunnen maken, werden er honderd uit het lagere land gebracht. Zij klommen met de rug toegekeerd op, slechts enkele voor het aangezicht, en ik sprak met één van hen van wie men zei dat hij Xavier heette. Zolang hij met mij sprak, was hij gelijk een dwaas. Toch kon hij mij meedelen dat hij op zijn plaats, waar hij met anderen opgesloten is, niet dwaas is maar dat hij telkens dwaas wordt wanneer hij denkt dat hij een heilige is en aangeroepen wil worden. Ik hoorde een dergelijk gemompel van hen die achter waren.

Anders is het gesteld met de zogenaamde heiligen in de Hemel. Deze weten hoegenaamd niets van hetgeen op aarde voorvalt en het wordt hen ook niet gegeven met wie dan ook van de pauselijke natie te spreken die in dit bijgeloof is, opdat niet enige voorstelling aangaande deze zaak bij hen binnentreedt.

825. Uit deze staat van hen kan een ieder opmaken dat de aanroepingen van hen slechts beuzelingen zijn en bovendien kan ik verzekeren dat zij evenmin hun aanroepingen op aarde horen als hun beelden het doen langs de wegen en evenmin als de muren van een tempel en evenmin als de vogels, die in de torens nestelen.

Er wordt door hun dienaars in de wereld gezegd dat de heiligen samen met de Heer Jezus Christus in de Hemel regeren. Maar dit is een verzinsel en een uitvinding. Want zij regeren niet méér met de Heer dan een stalknecht met een koning dan een deurwachter met een rijksgrote en dan een bode met een primaat. Want Johannes de Doper zegt aangaande de Heer dat hij niet waardig is, de riem van Zijn schoen te ontbinden (Markus 1:7; Joh. 1:27); hoeveel te minder dan zij die van dien aard zijn!

826. Er verschijnt soms aan de Parijzenaars die in de geestelijke wereld in een gezelschap zijn, een vrouw op gemiddelde hoogte, in een blinkend gewaad en met een aangezicht als van een heilige. En zij zegt dat zij Genoveva is. Maar wanneer enkele van hen beginnen haar te aanbidden verandert terstond haar aangezicht en ook haar gewaad en wordt zij gelijk een gewone vrouw. En zij berispt hen dat zij een vrouw willen aanbidden die onder haar genoten in geen grotere achting staat dan die van een dienstmaagd. En zij verwondert zich dat de mensen van de wereld zich door dergelijke onzinnigheden laten inpalmen.

827. Hieraan zal ik dit hoogst waardige toevoegen:

Eens ging Maria, de moeder van de Heer, voorbij. En zij verscheen boven het hoofd in een wit gewaad. Zij bleef maar even en zei dat zij de moeder van de Heer was geweest en dat Hij weliswaar uit haar geboren was maar dat Hij toen Hij God geworden was al het menselijke vanuit haar had afgelegd en dat zij Hem daarom nu aanbidt als haar God en niet wil dat iemand Hem als haar zoon erkent, aangezien in Hem alles Goddelijk is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *