Deemoed en het kindschap Gods

Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)

«« 61 / 127 »»
[1] De oudste richt zich nu weer op en, zoals jullie gemakkelijk kunnen aanvoelen, maakt hij aanstalten om weer met mij te spreken. Het zij zo! Ik heb hem dat toegestaan; dus gaat hij spreken en zegt dan het volgende:
[2] Meest verhevene onder de afgezanten van onze grote God! Omdat jij volgens jouw getuigenis een tijdgenoot was op die aarde waarop het de grote God behaagde evenals zijn schepselen mens te zijn om daardoor voor al Zijn schepselen de poorten naar het eeuwige leven te openen, zeg ik jou dat ik heel diep over jouw woorden heb nagedacht, deze allemaal juist heb bevonden en al mijn wijsheid heb aangewend om een of andere tegenstrijdigheid te vinden. Ik was echter niet in staat om ook maar één punt te ontdekken dat de grote waarheid van jouw getuigenis ook maar in het minst verdacht zou kunnen maken.
[3] Ik zie nu duidelijk in dat men volgens jouw leer op iedere wereld het kondschap van God kan verkrijgen als men ernaar handelt en zijn innerlijke leven in naam van de Godmens tracht vrij te maken. Ik zie ook in dat het leggen van de hand op het vlammende altaar in zekere zin slechts een uiterlijk teken is van datgene wat een menselijk schepsel in wezen geestelijk in zichzelf moet doen.
[4] Hierover bestaat dus nergens ook maar de minste twijfel. Maar iets heel anders staat hier op de achtergrond en wat dat betreft, tast ik ondanks deze lichte wereld nog behoorlijk in het duister. Dit duistere punt luidt als volgt:
[5] Je hebt gezegd dat de deemoed de basisvoorwaarde is voor het verkrijgen van het kindschap van God, omdat de liefde tot de enige God uitsluitend daaruit voortkomt. Maar niemand kan toch ooit ontkennen dat het toch zeker oneindig meer wil zeggen 'een kind van God te zijn', dan dat men hier op deze wereld het allerhoogste en volmaaktste geestelijke wezen is. Hiermee weet ik mij geen raad en het is me niet duidelijk of er bij het 'onder welke handelingsvoorwaarden dan ook meer willen worden', ergens ook maar van een ware deemoed sprake kan zijn.
[6] Stel je voor dat ik als kind van God op de allerlaagste en allerlaatste trap zou staan en absoluut geen kracht en geen macht zou willen, maar alleen het zalige vermogen om God de Almachtige uit alle krachten van mijn geestelijke leven steeds meer lief te hebben, dan zou dat toch zeker in de situatie van het kindschap van God de geringst mogelijke eis zijn.
[7] Als ik daarentegen bedenk dat ik in mijn tegenwoordige situatie nog geen atoom ben ten opzichte van de klaarblijkelijke grootte van zo'n allergeringst kind van God, dan wil ik toch kennelijk door het bereiken van zo'n meest gering godskindschap noodzakelijkerwijs meer worden. Bij ons noemt men zo'n deemoed waardoor een mens op de een of andere manier wat meer wil worden, een schandelijke kruiperij. Hoe moet men dan zo'n geestelijke deemoed voor God zien, waarbij het in het ergste geval toch onvermijdelijk is dat men meer wil worden dan men vanaf het oerbegin van Gods ordening was, of waarbij men in een gunstiger geval op z' n minst heel duidelijk meer worden moet. Als dat 'meer worden' niet voorop zou staan dan zou de weg die je mij aangaf in ieder opzicht volkomen aanvaardbaar zijn. Omdat echter dit noodlottige 'meer' zich noch op de ene noch op de andere manier laat wegdrukken, kan ik die deemoed niet als de juiste deugd zien die nodig is om het kindschap te bereiken, want deze deugd voor het bereiken van het 'meer worden' kan men tenslotte toch slechts als schijnheiligheid, kruiperij en huichelarij beschouwen.
[8] Bij deze kwestie komt echter nog een andere vraag en wel de volgende: heeft een vrijdenkend, zelfbewust en vrij handelend schepsel het recht om onder een of ander voorwendsel ontevreden te zijn over de plaats die de allerhoogste goedheid en wijsheid Gods hem vanaf het oerbegin heeft toebedeeld? Wat is ontevredenheid? Ze is in de eerste plaats het ongenoegen over hetgeen gegeven is en juist daardoor tevens de ondankbaarheid voor hetgeen gegeven is.
[9] Nu is het de vraag: als ik door liefde en deemoed een kind Gods wil worden, dus onzeglijk meer dan ik nu ben, hoe zit het dan met mijn tevredenheid en mijn dankbaarheid voor datgene wat ik door Gods oneindige genade hier ben?
[10] Wegen met het oog hierop deemoed en liefde wel voldoende tegen zo'n ondankbaarheid op, vooral als niet eens God Zelf het onuitsprekelijke 'meer' in de situatie van het kindschap Gods voor mij uit de weg kan ruimen?
[11] Ik denk dat jij, hoogverheven gezant, wel zult begrijpen wat ik, hoewel wat onsamenhangend, maar toch vanuit een heldere gedachtegang, daarmee heb willen zeggen. Ja, als jij zegt dat ik als kind van God beduidend geringer, zwakker en onvolmaakter zal worden dan ik hier ben, dan is de deemoed de juiste weg om het kindschap Gods te bereiken. Maar in het bewustzijn, in ieder opzicht meer te worden, is de deemoed kennelijk ten minste voor mijn tegenwoordige bevattingsvermogen de meest ongepaste weg.
[12] Want kijk, zoals je zeker uit de wijsheidskracht van de Heer zult weten, is het bij ons een vaste gewoonte dat de ene mens nooit iets voor de andere mag doen tegen wat voor een vergoeding dan ook; daarentegen moet alleen de wederzijdse behoefte en de wederzijdse broederliefde voor altijd en eeuwig de enige beweegredenen tot handelen blijven. Wanneer ik echter mijn broeder lief heb opdat hij mij dan een dienst zou willen bewijzen of mij ten minste ook zal liefhebben, wanneer ik dus voor mijn broederliefde ook maar de minste liefde terug verlang, of voor een bewezen dienst ook maar het kleinste woord van dank, dan is dat bij ons een grove ondeugd.
[13] Wanneer ik mij voor iemand verdeemoedig en hem een grote eer bewijs opdat hij mij maar vriendelijk mag bejegenen, dan ben ik al een eerste klas huichelaar. Om kort te gaan, wij kennen geen ander motief voor ons handelen dan de wederzijdse behoefte. Waar het nodig is, wordt gehandeld, ongeacht of daarop nu dank of ondank volgt. Zonder noodzaak wordt geen vinger uitgestoken en geen voet ook maar een duimbreed verzet. Daarom blijft ieder mens voortdurend gelijk in rang en niemand kan op een of andere manier de ander overtreffen dan alleen maar door een diepere wijsheid, waardoor hij in staat wordt gesteld alle mogelijke behoeften in zijn broeders te herkennen en dan zo te handelen dat het zijn broeders zonder enige tegenprestatie ten goede komt. Wanneer de broeders aan wie de weldaad bewezen werd, hun weldoener naderhand tegenkomen en hem hun dank en liefde betuigen, dan kan hij deze vanwege de vreugde van zijn broeders wel aannemen, maar absoluut niet om daardoor op de een of andere manier voor zijn handelen beloond te worden. Als je nu over onze gebruiken een beetje nadenkt, dan zul je, al zou je nog heel wat hoger staan dan nu, zeker vinden dat het helemaal niet lukt om door deemoed en liefde het kindschap Gods te verkrijgen.
[14] Ik wil wel voor jou, zonder daarvoor iets te krijgen, onmiddellijk al deze grote prachtige zaken vernietigen en in een gat, dat ik in de grond zal boren, gaan wonen als een worm die op onze wereld geschapen is om het aardrijk tot op een bepaalde diepte los te woelen. Om echter 'meer' te worden wil ik juist de tegenovergestelde weg inslaan en ik wil niet voor de schijn afdalen om opwaarts te komen, maar ik wil omhoogklimmen. En voor God moet elke stap die ik zet, volkomen oprecht zijn, maar hij mag nooit zelfs ook maar een schijn van huichelarij hebben.
[15] Wie naar mij toekomt en meer wil worden, stel ik op de proef of hij voor het 'meer' de capaciteiten bezit. Zo ja, dan zal ik hem de hogere plaats waarvoor hij met een oprecht hart naar mij toe is gekomen, toekennen. Wie echter naar mij toekomt, onmiddellijk op zijn aangezicht valt en zegt: luister naar mij oudste, ik zal gelukkig zijn als je mij buiten in de meest afgelegen bomenrij en slechts als laatste terreinschoonmaker aanstelt, tegen die zeg ik: ga weg van hier! Je hebt een gluiperige en kruiperige inborst; als laatste wil je aangesteld worden om geleidelijk aan stiekempjes tot in de bovenste verdieping door te dringen. Hier echter kan een kruiperig gemoed geen plaats vinden. Verdeemoedig je daarom geheel en al en verlaat, zonder het vooruitzicht ooit hier een plaats te krijgen, onmiddellijk mijn woonoord. Waarom wilde je niet oprecht en waarheidsgetrouw handelen? Had je dat gedaan, dan had ik je op de proef gesteld, maar zolang je een huichelaar blijft, zal jou de toegang tot mijn huis ontzegd worden.
[16] Ik ben van mening dat tegen deze gedragsregel de meest volmaakte wijze niets kan inbrengen, want de waarheid is de basis van de gehele goddelijke ordening, waartegen geen vrij handelend wezen mag zondigen, zolang het zijn God waardig wil blijven.
[17] Ik wil echter met deze, naar mijn mening heldere gezichtspunten niet voorbarig zijn, want ieder door God geschapen vrijdenkend en vrij willend wezen heeft op grond van zijn innerlijke overtuiging het recht om zijn eigen mening aan een ander kenbaar te maken en te trachten hem met de beste bedoelingen op andere gedachten te brengen. Daarom zul je mij deze uitspraak zeker niet kwalijk nemen en zul je me daarop, naar ik verwacht, ook zeker een bevredigend antwoord geven.
[18] Het is mogelijk dat ik de essentie van het kindschap Gods nog te weinig begrepen heb. Daarom denk ik dat het wel moeilijk zal zijn om hier een redelijke middenweg te vinden, want er is immers overal maar één waarheid en dat is de van zichzelf bewuste kern in iedere geschapen mens. Twee waarheden kunnen echter eeuwig nooit naast elkaar bestaan omdat de ene de andere zou opheffen. Daarom kunnen ook jij en ik niet tegelijkertijd gelijk hebben. Mocht dat echter het geval zijn dan ligt alleen mijn onverstand er nog tussen, waardoor ik jouw waarheid niet direct als de mijne kan herkennen. Daarom zal het voor mij noodzakelijk zijn dat jij je duidelijker uitdrukt en wel vooreerst over wat in diepste wezen de deemoed is, dan over wat ware liefde is en over het daardoor te verkrijgen kindschap Gods. Maak mij dat duidelijk, dan zal ik, nadat ik de waarheid volkomen begrepen heb, jouw woord naar de letter in mijn gehele huis getrouw in acht nemen. Dat is wat ik jou vraag, voor mijzelf en voor mijn gehele huis.
«« 61 / 127 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.