Roclus probeert leugens om bestwil te rechtvaardigen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 138 / 276 »»
[1] ROCLUS zegt: 'Mes wat U nu gezegd hebt, Heer, is maar al te waar en er is niets tegen in te brengen! Maar dat U strikt tegen alles bent wat ook maar enigszins op bedrog lijkt, zelfs ook wanneer iemand daardoor serieus lichamelijk of geestelijk geholpen zou kunnen worden, stemt mij zeer tot nadenken; want voor mij staat de door duizend ervaringen beproefde grondregel vast, dat veel mensen absoluut niet anders dan slechts door fijnzinnig bedrog geholpen kunnen worden, -wat ik natuurlijk geen bedrog, maar pure diplomatie noem.
[2] Eerlijk, Heer, volgens de ervaringen die ik hier op deze aarde heb opgedaan, zijn mensen heel vaak niet anders te helpen dan door enig goedbedoeld bedrog! Kinderen moet men in de eerste jaren immers steeds bedriegen, anders is er met hen toch helemaal niets te beginnen; en wat zouden ze er nu aan hebben als men bij hen meteen met de zuiverste waarheid aan kwam zetten? Ik heb U immers bij een eerdere gelegenheid toch al vanuit menselijk oogpunt duidelijk uiteengezet, dat het er mij nooit om te doen was ooit achter iemands rug om iets te doen wat nadelig voor hem zou zijn, maar altijd slechts opdat het hem op de een of andere manier tot voordeel zou strekken! En dat deed ik alleen maar omdat het van meet af aan al duidelijk voor me was, dat deze of gene absoluut op geen enkele andere manier te helpen was. Als dat bij U nu ook als zonde geldt, -ja, Heer, dan wordt het toch wel uiterst moeilijk om mens te zijn!
[3] Bijvoorbeeld: Ik ga ergens naartoe en ontmoet onderweg als heiden een volslagen blinde aartsjood, wiens zelootachtige tempelfanatisme in iedereen meteen een heel legioen allerergste duivels vermoedt. Als een heiden hem aanraakt terwijl hij zich daarvan bewust is, dan is hij meteen voor een heel jaar onrein en is, omdat hij zich dit inbeeldt, een hoogst ongelukkig mens omdat hij geen deel kan en mag hebben aan de vele bezittingen van de tempel. Als ik hem vertel dat ik een heiden ben -als hij mij vraagt wie ik ben -, dan zou hij liever alle martelingen ondergaan dan zich door mij over een levensgevaarlijk stuk van een bergpad te laten leiden. Maar als ik hem heel beslist zeg dat ook ik een jood uit Jeruzalem ben, dan zal hij mij graag de hand reiken en zich dankbaar over het uiterst gevaarlijke stuk van het pad laten leiden. Als ik de arme blinde zover heb gebracht dat het voor hem niet meer gevaarlijk is om verder te gaan, en de geur van zijn geboortestreek, die nu al zeer dichtbij is, hem aantrekt en hij niet meer verdwalen kan, neem ik afscheid van hem en ga vrolijk mijn eigen weg. De blinde jood hoort dan zijn leven lang helemaal niets meer van mij, en het zal ook niet zo gauw gebeuren dat iemand hem zegt, dat degene die hem ooit over dat zeer gevaarlijke stuk van de weg heeft geleid, een heiden was.
[4] Nu moet mij een verstandig en eerlijk, welwillend iemand eens zeggen, of dat absoluut onschadelijke leugentje niet verstandiger en beter was dan dat ik die arme man de waarheid gezegd zou hebben, namelijk dat ik een heiden ben! Ik zeg U en iedereen duizend maal recht in het gezicht, dat zo'n leugentje om bestwil alleen als zonde kan worden uitgelegd door een totaal krankzinnige dwaas uit de zwartste farizeeërgemeenschap, -maar nooit door iemand die ook maar een beetje verstand heeft, en natuurlijk al helemaal niet door een God! Want zo compleet verschillend kunnen de levensopvattingen aan deze en aan gene zijde toch niet zijn, dat wat men op deze aarde met het zuivere verstand goed en redelijk vindt, voor een pure geest lijnrecht het tegenovergestelde is! Want als aan gene zijde voor de pure geest zwart en duister is wat hier door een altijd het goede willende ziel als wit en klaar helder wordt beschouwd, dan is ofwel dit, ofwel dat leven gewoonweg dwaas.
[5] Heer, U kent mijn hele leven van de wieg af aan, en U zult mij moeilijk een moment tijdens mijn hele levensloop aan kunnen wijzen waarop Ik het ooit slecht met iemand voor heb gehad of iemand ook maar de minste schade heb willen berokkenen! Duizendmaal wil ik door Uw almachtige goddelijke mond vervloekt worden als dit aangetoond kan worden! En als ik nochtans een zondaar geworden ben doordat ik bij mensen met een bijzonder zwakke geest heel vaak mijn toevlucht heb moeten nemen tot diplomatiek handelen om hen volgens de aandrang van mijn hart naar mijn menselijk inzicht iets goeds te kunnen doen, dan moet ik openlijk bekennen, dat ik het dan zeer onaangenaam vind om mens te zijn; dan moet U mij, o Heer, met Uw almacht maar in een ezel veranderen en Ik zal U daar dan dankbaar voor zijn!
[6] Mijn mening, weliswaar slechts op menselijke wijze doordacht, is deze: leder mens moet doen wat hem volgens zijn beste weten, besef en geweten met recht het beste lijkt, iedereen moet vreedzaam en vergevingsgezind zijn en naar beste krachten goed doen voor de arme, lijdende mensheld, dan moet zijn handelen toch ook door een God als juist en goed en in orde bevonden worden. Geen enkele God kan toch van een mens, die onmiskenbaar Zijn schepsel en Zijn werk is, meer verlangen dan waartoe hij in staat is met de vermogens die Hij Zelf in deze mens heeft gelegd! Of is het mogelijk dat een hoogst wijze God nog meer van Zijn werk kan eisen, dan wat Hij er in heeft gelegd? Ik denk dat dat niet zo gemakkelijk gaat en ongeveer hetzelfde zou zijn als wanneer iemand in alle ernst tien emmers water zou willen gieten uit een vat of een zak, waar maar één emmer ingaat. Daarom vraag ik U, o Heer en Meester, dat U duidelijker bent wat dit punt betreft; want zoals ik U tot nu toe begrepen denk te hebben, is er volgens Uw leer op deze aarde voor een mens helemaal geen bestaan denkbaar dat enigszins verstandig is!
[7] Ja, de waarheid, de heilige waarheid moeten de mensen zich eigen maken. ze moeten het huis waarin ze wonen en volgens Uw belofte eigenlijk eeuwig zullen wonen, met de bijbehorende orde en gerechtigheid precies leren kennen. Maar de naakte waarheld, al is die nog zo zuiver, komt mij tenminste voor als een weliswaar zeer heilzaam, maar verder buitengewoon bitter medicijn, dat ieder die maar enigszins een gevoelige smaak heeft, meteen weer uitspuwt als hij het proeft. Maar wat doet men? Men omhult het bittere medicijn met iets zoets en aangenaams en dan zal de zieke dit gemakkelijk slikken en zonder rillingen in zijn maag krijgen, waar het dan al gauw heilzaam zal beginnen te werken! En dat, zo ben Ik van mening, zou ook met het meedelen van de waarheid moeten gebeuren! Men moet deze, vooral in het begin, nooit anders dan verhuld geven en daarna pas stukje bij beetje onthullen! Dan zal volgens mij een goede uitwerking zeker niet uitblijven. Geeft men haar echter meteen onverbloemd en naakt, dan zal men meestal meer schade veroorzaken dan werkelijk nut.
[8] Het gaat me er hier niet om dat ik onze natuurlijke wonderen goedpraat, en ik ben er zelf geheel en al van overtuigd dat we daarmee te ver zijn gegaan; maar ik kan er altijd naar eer en geweten aan toevoegen dat wij daar zelf nooit iemand schade mee hebben berokkend, maar naar onze weloverwogen mening gewoonlijk steeds dubbel nut mee hebben bezorgd. Ten eerste hebben wij daarmee de tranen van vaak zeer treurige ouders gedroogd, wat toch zeker niets slechts is en kan zijn, en ten tweede hebben we hiermee kinderen van straatarme ouders op de beste manier voor hun hele aardse leven verzorgd en hun de mogelijkheid verschaft om in huizen van rijke mensen overeenkomstig de betere zeden van de huidige wereldorde ook een betere opvoeding te krijgen, terwijl ze anders in de grootste armoede zonder enige vorming echte mensachtige dieren zouden zijn geworden; en daarvan zijn er in deze tijd voorbeelden te over. Er komt geen engel uit de lichte hemelen naar beneden om zich, wat opvoeding betreft, over deze arme half dier, half mens zijnde kinderen te ontfermen; en wanneer wij, toch duidelijk betere en beschaafdere mensen, naar beste weten, inzicht en geweten iets voor hen doen op een mallier die mogelijk is, dan lopen we gevaar om voor God te zondigen en door Hem tot bedriegers van de mensen verklaard te worden!
[9] Heer en Meester, U hebt goed onderrichten en praten, want Uw wil is de gebieder van de hele oneindigheid! Maar wij, zwakke mensen die niets zijn tegenover U, voelen altijd en alleen maar de druk, en zelden of nooit enige verlichting, en daar komt nog bij dat we totaal verkeerde verwachtingen hebben over later in het hiernamaals.
[10] Heer en Meester, waarlijk, Uw lessen hebben mij voorheen zeer opgebeurd en ik was vol heerlijkste verwachtingen; maar nu ben ik helemaal verpletterd en weet me geen raad omdat U dingen van mij verlangt waaraan ik niet kan voldoen, want mijn verstand schiet tekort en ik kan niet in strijd met mijn verstand handelen!"
[11] Toen werd Roclus stil en zei helemaal niets meer.
«« 138 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.