Over de naastenliefde

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 107 / 244 »»
[1] Toen de priesters deze aanwijzing van Mij ontvingen werden ze heel blij, bedankten Mij daarvoor, stonden op van hun tafel behalve een van hen, die een soort opperpriester was; ze gingen naar hun kamer die zich, zoals reeds meegedeeld, op dat moment ook in het huis van de waard bevond, dat groot Was en stevig gebouwd, en ze overlegden onder elkaar hoe ze deze zaak zouden aanpakken, om hem zo rustig en goed mogelijk te laten verlopen.
[2] De ene priester die bij ons was gebleven sprak echter met de commandant over het verkopen van de gouden en zilveren afgodsbeelden, omdat ze hier geen gelegenheid hadden die eerst te smelten en daarna als metaal te verkopen; ook was er in de hele wijde omtrek geen goudsmid die zulke metalen zou kunnen kopen en dan naar believen gebruiken.
[3] De commandant zei: 'Ik zal alles voor jullie doen wat de Heer en Meester over alles goed zal vinden -maar Hij moet Zich er eerst genadig over uitspreken wat helemaal juist is om te doen; want óns willen moet van nu af aan Zijn willen in ons zijn!'
[4] Hierop zei Ik: 'Doe zoals jullie zelf goeddunkt; de hoofdzaak is dat de opbrengst op een doelmatige manier aan de armen ten goede komt, wat jullie door Mijn geest in jullie kunnen beoordelen.
[5] Maak waar mogelijk alles goed wat jullie -zoals Ik al eens heb opgemerkt -aan kwaad hebben aangericht, dan zullen jullie daardoor Mijn genade in jullie ziel deelachtig worden! Als jullie een onrecht, dat jullie iemand hebben aangedaan, niet weer goed kunnen maken, heb dan toch de goede wil daartoe en wend je vol geloof tot Mij, dan zal Ik jullie terechte bede niet onverhoord laten!
[6] Maar jullie allen zij ook gezegd dat iemand die niet de allerkleinste schade die hij iemand heeft toegebracht weer goed heeft gemaakt, Mijn rijk niet binnen zal gaan! Want wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie naaste niet aan!
[7] Wanneer iemand jullie echter schade toebrengt en aldus tegen jullie Zondigt, vermaan hem dan met alle zachtmoedigheid en vergeef het hem! Als hij zijn leven betert, zal dat jullie ten goede komen; als hij zijn leven echter niet betert, verdoem hem daarvoor dan niet, maar wend je in je hart weer tot Mij, en ook dan zal Ik jullie gerechtvaardigde bede werkelijk niet onverhoord laten!
[8] Doe alles wat jullie doen, met alle liefde in Mijn naam, dan zullen jullie daardoor kinderen Gods en erfgenamen van het hemelrijk worden, en aan jullie zaligheid zal nooit een einde komen, maar die zal eeuwig voortduren!
[9] Als jullie dat allemaal goed hebben begrepen, handel er dan vooral zelf naar en leer ook jullie medemensen ernaar te handelen; want daardoor zullen jullie Mijn rijk, dat niet van deze wereld is, het meest verbreiden onder de mensen, waarvoor jullie later een groot loon in Mijn rijk ten deel zal vallen want wat Ik jullie beloof, is en blijft eeuwige waarheid!'
[10] Hierop zei de commandant: 'Heer en Meester! Ik zie de eeuwig grote waarheid van al Uw woorden en lessen zeker in, en voel ook ten diepste in mijzelf dat het onder de mensen zo zou moeten zijn als U ons hebt getoond; maar er zijn onder de mensen niettemin heel veel booswichten, zoals dieven, rovers, moordenaars, echtbrekers, knapen en maagdenschenders, zowel onder de Joden als onder de heidenen, en wij hebben heel strenge wetten om dergelijke misdadigers onverbiddelijk met alle strengheid te bestraffen als afschrikwekkend voorbeeld voor de rest van de mensheid.
[11] Welnu, zo'n misdadiger is toch ook onze medemens en die zou zijn leven mettertijd misschien ook nog kunnen beteren, als men hem het leven liet en hem onderwees in datgene wat als enige goed, waar en juist is, en als men ook de kleinere misdadigers naar een goede school zou sturen en hen de waarheid leerde, in plaats van hen langdurig in kerkers gevangen te zetten.
[12] Maar zolang wij onze onverbiddelijke wetten hebben, kan deze wens van mij slechts een vrome wens blijven; want als ikzelf aan een misdaad schuldig gemaakt zou kunnen worden, zou het mij toch ook liever zijn als men met mij overeenkomstig mijn vrome,wens te werk zou gaan dan dat men mij zonder enige liefde en toegevendheid zou verdoemen.
[13] Bij de rechters is het nooit: 'Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook Jullie naasten -onze medemensen dus -niet aan!', maar daar is het: 'Ik veroordeel je volgens de wet!', en daarbij is er van enige liefde en erbarmen ook niet het geringste spoor.
[14] Nu ben ik zelf een hoge rechter in dit gebied, dat U, o Heer, goed kent, en Ik heb heel wat misdadigers in de kerkers moeten zetten! Moet ik nu ook aan hen in plaats van de gestrengheid van de wet liefde betonen?'
[15] Ik zei: 'Daar zul je zeker veel goed aan doen, wanneer dat mogelijk is! Wie, de gevangenen lichamelijk en geestelijk van de boeien van de duivel bevrijd~, zal ook bevrijd worden van de boeien van de eeuwige dood!
[16] Wie rechter is en zijn ambt over verblinde mensen zachtmoedig en rechtvaardig uitoefent, zal later ook door Mij zo gericht worden. Met de maat waarmee jullie meten, zal jullie ook weer gemeten worden!
[17] Wie barmhartig is, zal ook bij Mij barmhartigheid vinden; wie echter een strenge rechter is, zal in Mij ook een strenge rechter vinden -want juist die strengheld, waarmee hij zijn medemensen heeft gericht zal later zijn eigen rechter zijn!
[18] Ieder mens draagt dus zijn eigen toekomstige rechter al in zich. Dat zij jou tot een richtlijn, Mijn vriend Pellagius!'
[19] Daarmee was hij volkomen tevreden, en wij begaven ons toen weer naar buiten, maar naar een andere kant van de stad Afek.
«« 107 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.