De strijd in de natuur

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 183 / 244 »»
[1] (De Heer:) 'Je kunt op de hele aarde overal rondgaan, en je zult wat de uiterlijke verschijnselen betreft niets anders dan aartsvijandschap onder de schepselen aantreffen.
[2] Kijk maar eens naar de zon, die toch zeker de grootste weldoenster voor de aarde en alle schepselen is; want door haar licht en warmte komt alles opnieuw tot leven en groeit en wordt sterk. Het plantenrijk spruit als het ware nieuw uit de bodem van de aarde, zet vrucht binnen de orde van iedere soort, in de bomen komt de sapstroom op gang, ze krijgen knoppen, bladeren, bloesem, en daarna volgt de geleidelijk aan rijpende vrucht.
[3] Een ontelbare hoeveelheid van de meest uiteenlopende insecten hebben eieren gelegd, het licht en de warmte van de zon broeden die uit, en ze vullen de lucht met talloze kleine en grotere schepselen.
[4] Zo gaat het met de vogels, met de vissen in het water en talloze andere dieren in dat element, en zelfs de andere (land)dieren en de mensen beleven grote vreugde aan de zon; derhalve is ze, zoals Ik al zei, zeker de grootste weldoenster van de aarde en haar schepselen -maar tegelijkertijd ook de grootste vijand ervan.
[5] Want kijk, het duurt niet lang of de zon heeft alles op de aardbodem tot leven geroepen; daarna neemt ze toe in licht en warmte, en wel zozeer dat ze in de zomer alles weer doodt wat ze in de winter en het voorjaar heeft geschapen.
[6] Jullie streek hier is daar zelf een voorbeeld van. In de tweede helft van de winter tot in de eerste helft van het voorjaar wordt alles groen, en jullie streek ziet er uit als een paradijs. En nu? Het is nog maar nauwelijks halverwege de herfst, en alles is een steppe, waar men maar zeer zelden nog iets groens vindt. Alles is verdord en uitgestorven.
[7] Maar ga eens naar Afrika, of de zuidelijkste gebieden van Arabiƫ, dan zul je vele dagreizen ver moeten reizen zonder iets levends tegen te komen; want de hitte van de zon doodt alles wat ze eventueel in een winter nog tevoorschijn heeft gebracht.
[8] In de zogeheten gematigde zones van de aarde gaat het nog het minst extreem toe; maar daartegenover duren de winters daar veellanger dan hier, en de planten en dieren gedijen daar niet meer in zo'n weelderige overvloed als in deze warme aardstreken. En zo zul je overal op aarde zien dat de zon enerzijds de grootste weldoenster van de aarde is, maar aan de andere kant weer haar grootste vijand.
[9] Zelfs de zee in de heetste zones wordt, wanneer de zon haar grootste kracht ontwikkelt, heel weinig door vissen en andere zeedieren bewoond; die vluchten dan verder naar het noorden of het zuiden, al naargelang de zon meer op het ene of op het andere halfrond haar grootste hittekracht ontplooit.
[10] En kijk, zoals de zon zich tot de aarde verhoudt, verhouden alle schepselen op aarde zich min of meer ten opzichte van elkaar!
[11] Dat is bijvoorbeeld al onder de elementen het geval. Is het water na de zon niet een van de grootste weldoeners op aarde? Wenst niet iedere boer, wiens akkers, weiden en tuinen droog worden, een zegenrijke regen? En als die komt, begint in zekere zin al het geschapene vol blijdschap te juichen!
[12] Maar laten we nu in plaats van een zegenrijke regenbui de ene hevige wolkbreuk na de andere komen, dan zal niemand op aarde het nut daarvan prijzen; want door hun machtige waterstromen verwoesten ze alles wat ze tegenkomen, en dan laten ze in een uitgestrekt gebied een woeste bodem achter, waar de vlijt van de mens vaak na eeuwen ondanks alle inspanning nog geen nuttig gebruik meer van kan maken.
[13] Zo zijn ook de verschillende winden buitengewoon grote weldoeners voor de bodem van de aarde en de fysieke gezondheid van alle schepselen. Maar als ze ontaarden in grote stormen en orkanen, dan brengen ze weinig nut, maar enkel schade, dat wil zeggen vanuit jullie menselijke verstand bezien, omdat dat niet in staat is de gewelddadige verschijnselen te beoordelen op hun doelmatigheid voor een groot nuttig doel.
[14] Evenzo .gaat het bij de planten, waar veel edele bij zijn, maar nog meer onedele, die jullie met het woord 'onkruid' aanduiden. Als iemand een schone akker heeft om zijn tarwe en gerst te zaaien, zullen deze twee edele graansoorten zich ook wel goed en zuiver ontwikkelen; maar als er een vijand zou komen die 's nachts een hoeveelheid onkruidzaad op de tarwe en gerstakker zou strooien, en het onkruid zou dan tussen het edele graan opkomen, dan zou het dat weldra verdrukken en verstikken.
[15] Er bestaan trouwens plantensoorten die ervoor zorgen dat er geen andere planten opkomen, wanneer ze zich meester hebben gemaakt van een groter of kleiner stuk land.
[16] En zo zie je nu hetzelfde voor je in het rijk der dieren. Het ene dier dient het andere wat zijn vlees betreft tot prooi en voeding, en de mens, die wat zijn vlees betreft zelf van dierlijke aard is, is en blijft het grootste roofdier. Want een gazelle of een schaap vluchten als ze een wolf, een beer, een leeuw, een tijger en dergelijke verscheurende dieren in hun buurt zien komen; maar de mens slaat niet op de vlucht voor zulke boosaardige dieren als hij voorzien is van allerlei wapens, die hij met zijn verstand heeft uitgevonden, maar maakt gretig jacht op hen om hun pelzen te bemachtigen en zo nu en dan ook hun vlees bij het vuur in een goed smakend stuk gebraad te veranderen.'
«« 183 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.