De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 53 / 244 »»
[1] Toen ik dit tamelijk lange, alles verklarende betoog met betrekking tot bezetenheid had beëindigd, waarvoor allen Mij uit de grond van hun hart bedankten, verhief zich uit de reeds bekende kloof plotseling een zwarte nevel - zoals die vaak uit de schoorsteen van een pottenbakker opstijgt - die naar ons toe kroop en weldra heel dicht bij ons kwam.
[2] Toen die ons tot op tien passen was genaderd, zei Ik heel luid: 'Tot daar en niet verder! Onthul jezelf en toon je in jouw vorm!'
[3] Toen ontstond er uit de zwarte nevel een uiterst ruwe gestalte van een man, zichtbaar voor allen die aanwezig waren. De gestalte was echter even bruinzwart als die van een Moor en droeg op zijn arm een gouden kalf, alsof hij daarmee wilde laten zien dat dat nog steeds zijn God en zijn liefde was.
[4] Ik liet echter met luid gekraak een geweldige bliksem in de gedaante van een gevleugelde slang uit de hemel afdalen; die trof het gouden kalf en vernietigde het in één enkel ogenblik.
[5] Toen begon de gestalte te bewegen en te kronkelen, en bracht tenslotte de woorden uit: 'Heer, waarom laat U ons niet ongestoord genieten van datgene wat onze liefde wil? We hebben U toch nooit gevraagd om ons te scheppen en dan naar Uw believen duizenden jaren en hele eeuwigheden lang te kwellen! Maar nu U ons zonder dat wij dat wilden eenmaal hebt geschapen en ons ook een liefde en een vrije wil hebt ingeademd -waarom straft U ons dan, als wij volgens onze liefde en onze wil handelen?'
[6] Ik zei weer met zeer luide stem: 'Wie in de hele eeuwige oneindigheid kan Mij, de enige Heer vol alle macht en kracht, voorschrijven wat Ik moet doen? Alleen Mijn eeuwige liefde schrijft Mij voor wat er dient te gebeuren, en Mijn eeuwige en eindeloze wijsheid is de handlanger van de almacht van Mijn wil en brengt er de orde in aan!
[7] Ik heb jullie door Mijn rechtvaardige knecht Mozes uit de harde slavernij van Egypte verlost, toen jullie je eerstgeborenen moesten doden; Ik heb jullie in de woestijn gevoed, en niemand heeft honger of dorst geleden -behalve enkelen van jullie die zich in het land van de gruwelen teveel hadden overgegeven aan voor mensenzielen uiterst verderfelijke zwelgerij. Hun, heb Ik aangeraden nuchter te zijn, tot heil van hun lichaam en vooral tot heil van hun ziel.
[8] Waarom verlangden jullie ernaar je van Mij te verwijderen, terwijl Ik jullie bij de berg der kennis tot Mijn kinderen wilde omvormen? Omdat jullie onder Mijn licht niet durfden te zwelgen! Toen hebben jullie je verwijderd, om te zwelgen en in plaats van Mij als Vader een dood, door jullie handen vervaardigd gouden kalf te aanbidden!
[9] Wie heeft jullie liefde eigenlijk die behoefte ingeblazen? Ik werkelijk niet, maar jullie zelf, door jullie vrije wil, zonder welke jullie dieren zouden zijn en je nooit tot Mijn kinderen zouden kunnen ontwikkelen!
[10] Maar aangezien jullie door je vrije wil van Mij afvallig zijn geworden waarom verheffen jullie jezelf dan niet weer opnieuw tot Mij door jullie nog altijd vrije wil?
[11] Jullie denken dat Ik jullie kwel? O, absoluut niet! Iedere duivel kwelt zichzelf door zijn verkeerdheid en verstoktheid, als hij zich daarmee tegen Mijn wijze orde verzet en meent dat hij die overeenkomstig zijn boosaardige liefde kan omvormen.
[12] Ik blijf eeuwig een en dezelfde onveranderlijke Heer over de hele zintuiglijke en geestelijke wereld. Met de zuivere liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste kan ieder mens en iedere geest met Mij alles bewerkstelligen en alles van Mij krijgen, maar met een soort geweld of trots eeuwig niets; Want Ik ben de Geweldigste van alle geweldigen en de Machtigste van alle machtigen.
[13] Maar Ik ben ook de Zachtmoedigste van alle zachtmoedigen, de Beste van alle goeden en de Barmhartigste van alle barmhartigen. Wie in ware, berouwvolle liefde tot Mij komt en Mij om erbarmen vraagt, die zal Ik dat niet onthouden. Maar wie Mij, als hij Mij heeft leren kennen, afwijst, zal eeuwig geen verlossing verkrijgen, maar slechts zichzelf in steeds grotere ellende storten.
[14] Laat iedere boze geest en iedere duivel dat bedenken! Ik ben de Heer, en buiten Mij is er niet nog een andere! En maak nu dat je wegkomt!'
[15] Toen Ik dat had gezegd verdween de geest direct, en spoedig daarna zag men vanuit de kloof zeventien donkere nevelwolken opstijgen, die door de wind naar het noorden werden gedreven.
[16] Ik zei tegen de commandant: 'Kijk, nu is ook jullie wens vervuld; want die zeventien donkere nevelbundels waren de zeventien boze geesten. Degene die hier was heeft tegen de andere zestien gezegd wat hij hier had gehoord, en toen hebben ze het besluit genomen deze streken voor altijd te verlaten en in het woeste noorden met elkaar te overleggen wat ze zullen doen. Want in deze streken zouden ze door een bepaalde overeenkomstige invloed te zeer door de dingen van deze wereld geprikkeld worden en niet in zichzelf kunnen keren, zichzelf beschouwen en hun zondige lelijkheid zien. Er zal dus ook bij deze zeventien geesten nog verbetering intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel vaak de winter moeten verdringen!'
«« 53 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.