Het besluit van de priesters.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 88 / 244 »»
[1] Hierop begon de spreker, zoals hij beloofd had, heel uitvoerig te vertellen wat hij van de commandant en van Mij had gehoord, en allen raakten reeds tijdens het vertellen uiterst verbaasd; en toen de spreker alles wat hij in de herberg had gehoord en ook waar hijzelf met de commandant en met Mij over had gesproken, precies had weergegeven, zeiden allen: 'Als dat zo is, hebben wij natuurlijk geen andere keus dan volkomen te geloven dat die Godsman werkelijk een levende God is, naast wie geen ander wezen als God aangenomen en vereerd kan worden. En als wij Zijn leer en daardoor ook Zijn wil uit de mond van de commandant horen of uit de mond van een ander die ter zake kundig is, zullen wij dat tot onze levenswet maken en daar strikt naar handelen.
[2] Maar onze godenleer en mythen alsook de standbeelden en afbeeldingen zullen wij voor altijd wegdoen, en we zullen ook onze kinderen in de nieuwe leer onderrichten; jullie priesters zullen er echter vooral voor zorgen dat deze nieuwe leer door iedereen gehoord, goed begrepen en wat het wettelijke deel betreft strikt in acht genomen wordt.
[3] Maar nu is het tijd dat wij allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze eerste, Hem alleen toekomende en zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee ook onze dank voor de onverdiende genade die Hij ons heeft bewezen, door naar ons toe te komen en Zich zichtbaar aan ons te doen kennen.'
[4] Met dat voorstel waren allen het volkomen eens, ze verlieten de priesterburcht, begaven zich naar onze herberg en wilden er ook direct binnengaan.
[5] Omdat de commandant -evenals allen die zich in de herberg bevonden alles wat er in de priesterburcht besproken was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of degenen die eraan kwamen wel binnengelaten moesten worden in de herberg, waar de ruimte beperkt was, of dat men hun duidelijk moest maken dat ze buiten moesten wachten tot Ik van plan was naar buiten te komen.
[6] Maar Ik zei: 'Laat hen allemaal tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan zal Ik hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs hebben gezocht en met al hun wereldse wijsheid niet konden vinden. Waar Ik ben, is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'
[7] Toen de commandant dat van Mij hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende die, terwijl de aangekomenen al voor de deur wachtten en onder elkaar beraadslaagden wie van hen het eerst naar binnen zou gaan; want toen het bewuste gezelschap bij de herberg arriveerde met het voornemen direct naar binnen te gaan, overviel hun een lichte angst, en geen van hen durfde als eerste de deur te openen.
[8] Toen de commandant echter zelf de deur opende, bogen de aangekomenen voor hem, en de twee priesters vroegen hem of ze binnen mochten komen om Mij de eer en dank te betuigen voor de genade, dat Ik ook naar hen in deze oude en zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door de blinde mensen als de ene, enig ware God had laten herkennen.
[9] De commandant zei: 'De Heer heeft welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet welk besluit jullie allemaal in de burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen jullie de herberg nu wel binnengaan!'
[10] Na dit antwoord van de commandant liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beƫindigden die met de dank, waarvan ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die zij Mij allemaal wilden brengen.
[11] Toen zij klaar waren met hun toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil zij iedereen die naar Mij toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij herkent, heeft het licht daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan herkennen en dan werkelijk in Mij kan geloven.
[12] Dit licht is bij jullie nu slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee ook Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht, dat nu nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle waarheid van al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven wekken.
[13] De waard hier zal jullie de leer geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn twee buren en zijn personeel zullen echte getuigen voor jullie zijn en jullie veel dingen vertellen die jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie volledige duidelijkheid over Mij verkrijgen.
[14] Maar ga nu aan een tafel zitten en neem wat brood en wijn tot je en versterk je; daarna zullen we nog een paar dingen met elkaar bespreken en regelen.'
[15] Daarop gingen de heidense priesters met enkele vooraanstaande burgers van deze stad aan een nog onbezette tafel zitten; er werd hun direct brood en wijn aangeboden en ze aten en dronken heel welgemoed, want ze hadden al honger en dorst.
«« 88 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.