De dank van de priesters

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 89 / 244 »»
[1] Toen de wijn hun tongen beweeglijker had gemaakt, begonnen ze onder elkaar over allerlei bekende wijzen uit de oertijd te praten en te oordelen, en ze waren nu eens deze, dan weer een andere mening toegedaan. Tenslotte kwamen ze ook op de Joodse wijzen en profeten, en de eerste priester wist veel over Mozes en Jesaja, die hij als de twee grootste wijzen van de Joden beschouwde; alleen beviel hem de vaak te zeer verhulde taal niet, en hij dacht dat het over het algemeen een fout van de meeste oude wijzen was, dat ze zelden helder en openlijk tot het volk hadden gesproken en geschreven, en dat het volk juist daardoor veel verkeerde inzichten had opgenomen, wat bij een duidelijke en onverhulde wijze van zeggen nooit had kunnen gebeuren.
[2] Terwijl ze nog zo onder elkaar praatten, gaf Ik Jacobus de Oudere een teken om hun een juiste opheldering te verschaffen, aangezien ze de dingen verkeerd beoordeelden; want deze leerling was op dat gebied heel goed thuis en begreep de overeenstemmingen tussen de geestelijke en natuurlijke dingen goed.
[3] Hij ging daarom naar de priesters van de heidenen toe, begroette hen en begon hun de redenen uit te leggen, waarom Mozes en ook de andere wijzen en profeten alleen maar zó hadden gesproken en geschreven en niet anders hadden kunnen spreken of schrijven.
[4] De priesters en ook de burgers hadden dat snel begrepen; ze prezen de leerling daarvoor en gaven Mij de eer en oprechte dank, omdat Ik ook aan een mens zo'n diep inzicht in de zuiver goddelijke dingen had gegeven.
[5] Daarna ging de leerling weer naar zijn plaats, en de heidense priesters en de burgers die bij hen waren oordeelden nu heel anders over de manier van spreken en schrijven van de oude wijzen en brachten vele goede dingen naar voren, waarover ook onze commandant zich erg verwonderde; hij ging naar hen toe, begon met hen te praten en vertelde hun openlijk ook zo het een en ander dat hij over Mij wist, waarover de heidense priesters en aanwezige burgers hun grote vreugde lieten blijken.
[6] De commandant gaf ook in kort bestek zo begrijpelijk mogelijk een uiteenzetting over de ware gestalte van de aarde, de aard van haar beweging en haar omvang, evenals van de maan, de zon, de planeten en de overige sterren, en degenen die zo onderricht werden waren daar zeer verheugd over.
[7] Een van hen zei: 'Als het zo is en niet anders, in hoeveel dwalingen zijn ontelbare mensen dan nog heel diep begraven, en wanneer zal het bij hen ook in dat opzicht licht en helder worden?'
[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat laten we aan de Heer over. want Hij alleen weet het allerbeste op welk moment Hij een volk een groter licht in alle dingen moet geven! Maar van nu af aan zal het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn wil heel snel verspreid worden onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat werk zullen wij zelf onze handen niet in de schoot van de traagheid leggen!'
[9] Allen zeiden: 'Dat zullen we nooit doen; want nu weten wij in alle waarheid wat ons te doen staat, en voor wie en waarom!
[10] O, die lange geestelijke nacht, die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep vernederd heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld om ons uit de oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle dingen en verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen geestelijke blindheid verkeert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan toe dan welk dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.
[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, wordt hij levend en staat hij met zijn zuivere kennis van God en liefde voor Hem hoog verheven boven alle andere materiële schepselen.
[12] Tot nu toe was ons leven slechts een ijdele droom, waarin de dromer weliswaar ook een verward bestaan voelt, maar zich nergens werkelijk rekenschap van kan geven en daarom ook niets inziet en naar waarheid begrijpt.
[13] Aan onze droomtoestand is nu door de genade van de Heer een einde gekomen, wij zijn wakker geworden en leven nu in de werkelijkheid. En wat een zaligheid is dan het leven waarin men tot het volledige bewustzijn komt dat men werkelijk, waarachtig leeft en het leven ook niet meer kan verliezen, als men met de juiste liefde in Hem blijft, die Zelf eeuwig het oerleven van al het leven zonder begin of einde is. O, wat voelen wij ons nu reeds gelukkig in de volle tegenwoordigheid van God, de eeuwige Heer over alle dingen, hoewel de zwaarte en het gericht van ons lichaam nog op ons drukt; hoe eindeloos gelukkig zullen we ons echter voelen, als de Heer ons weldra ook van die last bevrijdt!
[14] Maar eerst moeten nog zoveel mogelijk van onze arme medebroeders door ons uit hun doodsslaap en ijdele droom tot het leven van de geest worden gewekt; want wat ons nu zo gelukkig heeft gemaakt, moet door onze inspanning in de toekomst vele duizendmaal duizenden mensen even gelukkig maken! ,
[15] Na deze goede woorden raakte de spreker zelf helemaal ontroerd en kon door zijn tranen niet meer verder spreken.
«« 89 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.