De intocht in Jeruzalem

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 66 / 77 »»
[1] De volgende morgen, nog voor de zon was opgegaan, waren allen wakker, en wij begaven ons direct naar buiten.
[2] Daar riep Ik Mijn leerlingen, de twaalf apostelen, om Mij heen en zei het volgende tegen hen: ' Mijn geliefden, deze dag zal voor de Zoon des mensen tot een dag van hoge eer worden, omdat de Vader het ter wille van de mensen zo wil! Maar toch zal dit jullie niet dieper raken dan de geest in jullie toelaat, opdat jullie niet hoogmoedig zullen worden! Sluit jullie harten dus voor alle influisteringen van ijdelheid en heerszucht, opdat de vijand geen macht over jullie zal krijgen en jullie tot zijn instrumenten maakt!'
[3] Toen vroegen de leerlingen, onder wie ook judas zich weer bevond, die tegen de ochtend heimelijk terug was gekomen: 'Heer, hoe bedoelt U dat, en waarmee kunnen wij ons tegen de vijand beschermen?'
[4] Ik zei: 'Zie toe, en open jullie zielen voor het licht van de wijsheid, dan zullen jullie nu begrijpen waarvan de profeten hebben gesproken! Heb alleen God lief en niet de wereld, dan zullen jullie jezelf ook tegen alle aanvallen kunnen beschermen!'
[5] Hierop wendde Ik Mij naar de richting van Jeruzalem en riep luid: 'Maar jij, dochter van Sion, maak je gereed om je koning te ontvangen!'
[6] Na deze woorden kwam de zon helder stralend op met een glans, zoals nog nooit was gezien, en op hetzelfde ogenblik zagen Mijn leerlingen behalve Judas, die opgewonden terzijde stond - met geestelijke ogen, hoe zich in de ether een grote, omvangrijke stad vormde, die een evenbeeld was van het aardse Jeruzalem, maar veel prachtiger.Wijd waren de poorten geopend, en een onafzienbare menigte prachtige menselijke gestalten stonden daar vol verwachting, alsof ze op een vorst wachtten die daar binnengehaald zou worden.
[7] Slechts korte tijd duurde dit geestelijke visioen; daarna verdween het beeld, en Ik zei tegen hen: 'Daar wordt de Zoon verwacht en zal Hij van nu af aan tronen in eeuwigheid. Het is billijk dat ook de Zoon des mensen verhoogd wordt. Kom en volg Mij!'
[8] Petrus vroeg Mij of Ik wilde gaan zonder afscheid van Bethanië te nemen en zonder Lazarus en zijn zusters op de hoogte te stellen.
[9] Ik zei: 'Weet jij waarom dat nodig is? Maar Ik weet, wat voor Mij noodzakelijk is om te doen. Maak je dus nergens druk om! Lazarus en zijn zusters zullen ons op het juiste moment weten te vinden -evenals nog vele anderen voor wie deze dag nodig is.'
[10] Nu zeiden de leerlingen niets meer, maar ze verwonderden zich erg en vroegen zich fluisterend af wat Mijn opmerkelijke manier van doen te betekenen zou hebben; want zo hadden ze Mij lange tijd niet meer gezien. Maar Johannes vermaande hen om zich van ieder woord te onthouden en stilzwijgend te doen wat Ik zou verlangen, opdat er niet het minste tegen Mijn wil gedaan zou worden. Dat beloofden allen ook, en vooral Petrus verzekerde plechtig dat hij Mij in de hel zou volgen, ook al wist hij niet waarom Ik deze weg ging.
[11] Judas, die deze woorden had gehoord, zei glimlachend: 'Vriend, de Heer weet wel welke weg Hij moet gaan! Niet naar de hel, maar tot roem en eer van Zijn volk bewandelt Hij de weg van de Gezondene Gods!'
[12] Vol geestdrift keek hij naar Mij; want Mijn luide woorden leken hem de bevestiging te zijn van al zijn wensen, zodat hij de weg open zag liggen naar alle eer, die ook hij zou ontvangen als wegbereider van de Messias, die veel aan hem te danken zou hebben.
[13] Petrus keek verbaasd naar Judas, die zo'n trotse, zelfbewuste houding toonde, maar hij zweeg, omdat het hele gebeuren van deze morgen hem heel vreemd voorkwam, en samen met de andere elf zette hij nu rustig zijn weg voort.
[14] Wij waren nu halverwege de weg van Bethanië tot aan de poorten van Jeruzalem gekomen. Voor ons lag aan de linkerkant een dorpje, dat Betfage heette, maar dat nu helemaal verdwenen is. Hier vroeg Ik Mijn leerlingen of twee van hen Mij een liefdedienst wilden bewijzen.Allen meldden zich daarvoor. Ik koos Johannes en Petrus uit en droeg hen op naar het plaatsje te gaan dat ze voor zich zagen. Daar zouden ze bij het eerste huis een ezelin vinden die daar aangelijnd met haar veulen liep te grazen.
[15] (De Heer:) 'Breng Mij dat veulen; want Ik heb het nodig! Als men jullie vraagt wie jullie heeft gestuurd, antwoordt dan alleen maar: 'Het is de Heer, en Hij heeft het dier nodig!', dan zal men het jullie geven!' (Marc. 11:13)
[16] De twee gehoorzaamden direct en begaven zich naar het dorp, terwijl wij langs de weg onder struiken en bloeiende bomen gingen zitten om de terugkeer van de uitgezondenen af te wachten.
[17] In Betfage nu woonde een man, Migram geheten, die een Romeins lansdrager was geweest. Hij had vele veldtochten meegemaakt en in het leger een gewaardeerde positie verworven door zijn dapperheid en slimheid, om welke reden hij bij zijn superieuren geliefd was. Toen een zware verwonding, waardoor hij met zijn rechterbeen sleepte, hem dwong afscheid te nemen, was hij rijkelijk bedacht en onder algehele vrijstelling van het betalen van belastingen ontslagen. Hij was een vroegere bekende van Marcus, had bij zijn vriend in zijn baden genezing gezocht en had bij zijn vertrek de reeds eerder genoemde ezelin gekocht en meegenomen naar zijn huisje, waar zij hem diende als een trouw dier, dat voor zijn heer de opbrengsten van zijn kleine tuin naar Jeruzalem droeg om die daar te verkopen.
[18] Deze Migram had door Marcus veel over Mij gehoord, was in Mijn leer ingewijd en als Romein, die zich niet om de joden van Jeruzalem bekommerde, aangezien hij zich alleen bemoeide met de afgezanten en burgers van Rome, was hij een openlijk aanhanger van Mij. Toen de twee leerlingen dus bij zijn huis kwamen en daar ook de twee dieren aantroffen, waarvan ze het jongste van zijn touw losmaakten, kwam de eigenaar snel zijn huis uit, samen met een paar anderen die bij hem waren gekomen om vruchten te kopen, en vroeg hen bars hoe ze erbij kwamen het dier mee te willen nemen. (Marc. 11 :4-5)
[19] Johannes antwoordde direct overeenkomstig Mijn woorden, en toen Migram zeer verheugd hoorde dat het erom ging Mij een dienst te bewijzen, wilde hij ook onmiddellijk de oude ezelin losmaken, om die zelf samen met het veulen naar Mij toe te brengen. Weliswaar zeiden de leerlingen dat de Heer alleen het veulen nodig had. Maar in zijn ijver luisterde hij daar niet naar en dreef de dieren snel voort om de plaats te bereiken waar Ik Mij ophield, zodat de leerlingen moeite hadden hem te volgen. (Marc. 11 :6)
[20] Toen Migram Mij de dieren bracht, die hij Mij vol vreugde aanbood, zei Ik tegen hem: 'Migram, Ik zie je goede wil en zal jou vergelden wat je onmiddellijk voor Mij deed, toen Ik de Mijnen naar jou toe stuurde! Maar maak nu het dier dat Mijn leerlingen van jou verlangden, voor Mij gereed als rijdier!'
[21] Dat deed hij ook direct door zijn mantel, die hij naar Romeins gebruik droeg, samengevouwen over de rug van het dier te spreiden. Dat deden ook enkelen van de Mijnen, om een goede zitplaats te verkrijgen. (Marc. 11 :7)
[22] Terwijl wij nog met deze voorbereidingen bezig waren, kwam er een grote groep mensen over de weg van Jeruzalem aan. Toen ze ons in het oog kregen, snelden ze naar ons toe, en in de kortste tijd waren wij door enkele honderden mensen omringd, die Mij stormachtig verwelkomden en als redder van Israël begroetten. Het waren voor het merendeel Joden die naar het feest waren gekomen, waarvan een deel Mij kende van Mijn reizen door het land en Mij en Mijn leerlingen dus al eerder als heilbrengers hadden leren kennen. Deze mensen prezen Mij als hun koning, vooral omdat er velen onder hen waren die destijds op wonderbaarlijke wijze door Mij gespijzigd waren en toen al de bedoeling hadden Mij tot koning uit te roepen, om welke reden Ik Mij van hen terug had getrokken.
[23] Terwijl dezen Mij geestdriftig toeriepen, kwamen Lazarus, zijn zusters en zijn meest vertrouwde personeel, die erop uit waren gegaan om Mij te zoeken, ijlings naar Mij toe, drongen door de omstanders heen en waren blij Mij gevonden te hebben.Toen de aanwezigen Lazarus zagen, die ze allemaal goed kenden en wiens naam sinds zijn opwekking op aller lippen was, kende hun gejuich geen grenzen, en onder het roepen van 'hosanna' en 'heil' werden wij allen omringd. Ik wees deze eerbetuigingen niet af, maar beklom zwijgend het gereedgemaakte dier, dat nu in de richting van Jeruzalem begon te lopen.
[24] De menigte groeide echter steeds meer aan, omdat iedereen door het lawaai werd aangelokt en de stoet volgde. De mensen trokken groenende takken van de bomen af en strooiden die op de weg. Daarna spreidden ze hun kleren uit om het lastdier daar overheen te laten lopen -allemaal eerbetuigingen waarmee de vroegere koningen werden begroet. Toen wij de helling van de Olijfberg naderden, van waaruit men een wijds uitzicht over Jeruzalem had, zagen wij duizenden mensen bij de poorten staan en ook het Kidrondal was vol met mensen. (Joh. 12:12-16)
[25] Jeruzalem was weliswaar een grote stad, maar toch kon het in de paastijd het grote aantal vreemdelingen niet onderbrengen. Daarom was het gebruik dat de armeren en ook degenen die te laat waren gekomen om in de overvolle herbergen nog een onderkomen te vinden, onder de blote hemel of in tenten in het Kidrondal verbleven; want behalve de tempel gold ook het Kidrondal als geheiligde grond. Al die mensen, die ook nu in het dal een plek hadden gevonden en het gerucht hadden vernomen dat Ik naar Jeruzalem zou komen, stroomden naar ons toe om Mij te verwelkomen, waarbij ze Mijn daden en vooral de opwekking van Lazarus, die nu zichtbaar naast Mij liep, luid prezen en zo instemden met het algemene lofgezang. (Joh. 12:17-18)
[26] Toen wij bij de poort van Jeruzalem kwamen die vanaf de Olijfberg de hoofdingang vormde, probeerde de Romeinse poortwacht die te sluiten, omdat de wachters vreesden dat er een opstand werd voorbereid. Ze werden daarin echter gehinderd door het enorme gedrang van het volk, dat de stad uit wilde, omdat het vanaf de tempelvoorhof voor een deel de naderende stoet had gezien en ook het geroep gehoord had. Toen de Romeinen bovendien zagen dat het volk vreedzaam naderbij kwam met boomtakken en palmbladeren in de handen, lieten ze ieder verzet varen en keken veeleer met verbazing naar de stoet als iets dat ze nog niet kenden en dat wellicht bij het feest hoorde. Zo kwamen wij allemaal ongehinderd de stad binnen en trokken direct in de richting van de tempel.
«« 66 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.