Het verhoor en de veroordeling van Jezus

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 73 / 77 »»
[1] De stoet ging nu over de Kidron door dezelfde poort waardoor Mijn intocht had plaatsgevonden. De tempelwachten brachten Mij eerst naar Annas, die de schoonvader was van de hogepriester Kajafas. Annas was de eerste waar Ik naartoe werd gebracht, omdat hij de plaatsvervanger van Kajafas was en zich in deze aangelegenheid steeds zeer actief had opgesteld, en daarom werd hem ook als eerste het bericht gebracht dat het gelukt was Mij gevangen te nemen.
[2] Nota bene. Het is nu absoluut niet de bedoeling om hier alles te herhalen wat in het evangelie van Johannes al uitvoerig behandeld is -want dit geschrift moet het evangelie van Johannes in het geheel niet overbodig maken - maar in de navolgende historische gebeurtenissen zal alleen aangevuld worden, wat als leemte ervaren kan worden.
[3] De manier waarop Annas Mij ontving en ook de val van Petrus zijn daar na te lezen. (Joh. 18: 13-27)
[4] Annas stuurde Mij gebonden naar Kajafas.
[5] Judas, die nu inzag dat alles waarschijnlijk anders leek af te lopen dan hij had gedacht, zag hoe Ik weggeleid werd, en volgde de stoet verbijsterd en vol vrees over het welslagen van zijn bedoeling. Hij wilde ook met Mij tot de hogepriester doordringen, maar de toegang werd hem ontzegd.
[6] Bij Kajafas was de gehele Hoge Raad bijeen, die allang ongeduldig en op wraak zinnend op Mijn verschijnen wachtte. Daar werd nu geheel volgens de regels de aanklacht tegen Mij ingebracht, en er traden getuigen tegen Mij op die moesten getuigen dat Ik hoogverraad had gepleegd. Hiervoor werd .n:et name de intocht gebruikt, evenals het feit dat Ik het gewaagd had het heiligdom te betreden, waardoor Ik Mij priesterlijke macht had aangemeten die Ik niet bezat. Daarna werd haarfijn bewezen dat Ik het volk tegen de Romeinse keizer wilde opzetten om Mijzelf koning te maken. Maar toen het erop aankwam daar getuigen voor te vinden, die die bedoeling door Mijn woorden onder ede konden bevestigen, waren er geen te vinden.
[7] Tenslotte traden de getuigen op die zeiden dat Ik gezegd had: 'Breek deze tempel af, dan zal Ik hem in drie dagen weer opbouwen!'
[8] Kajafas zei nu dat dit een belediging tegen de tempel zelf was; want om dat te volbrengen was goddelijke macht nodig, die alleen de Gezalfde des Heren, die eenmaal zou komen, kon bezitten. Maar Ik had gezegd dat Ik Christus was, de Gezalfde, en daarom bezwoer hij Mij te zeggen of Ik werkelijk Christus, de Zoon Gods was.
[9] Daarop antwoordde Ik: 'Je zegt het. Maar Ik zeg jullie: van nu af aan zal het gebeuren dat de Zoon des mensen zal zitten aan de rechterzijde van de Kracht en in de wolken des hemels tot de Vader zal komen, die in Hem woont!'
[10] Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en sprak: 'Hij heeft God gelasterd! Wat hebben wij nog meer getuigen nodig? Jullie hebben zijn godslastering gehoord.'
[11] Natuurlijk vielen allen hem onmiddellijk bij; want in de Raad waren alleen diegenen bijeen, van wie Kajafas wist dat zij hem toegewijd en volgzaam waren. Voor degenen die Mij op een of andere manier vriendelijk gezind waren -wat bij de laatste zittingen al was gebleken -was de bedoeling Mij gevangen te nemen en het verraad van Judas verborgen gehouden. Het doodsoordeel was daarom ook snel klaar, en het ging er alleen maar om de goedkeuring van Pontius Pilatus te verkrijgen.
[12] In alle vroegte werd Ik daarheen gebracht en werd de zaak aan de landvoogd voorgelegd: Ik was een rebel en een godslasteraar en was als zodanig des doods schuldig.
[13] Pontius Pilatus, die alles van Mijn intocht wist en daar niets rebellerends in had kunnen ontdekken, probeerde Mij te redden, omdat hij als Romein geneigd was in Mij een soort halfgod met buitengewone krachten te zien. Hij sprak nu met Mij zoals in het evangelie van Johannes te lezen is, en zei tegen de tempeldienaren die voor het gerechtsgebouw stonden, dat hij geen schuld in Mij kon vinden. (Joh. 18:33-38)
[14] Daarop kwam een van de hogere priesters naar voren, die hem nogmaals uitlegde dat Ik door het land was getrokken en tegen de tempel en de dienaren daarvan had gepredikt, die toch het hoogste gezag van het land en plaatsvervangers van God waren. Bij die gelegenheid werd gezegd dat Ik uit Galilea kwam.
[15] Pilatus was blij toen hij die mededeling hoorde, omdat hij een uitweg zag om de hele kwestie van zich af te schuiven. Galilea stond onder het oppergezag van Herodes, en daarom kon hij hierin een oordeel vellen. Hij beëindigde het verhoor dus kortweg en gaf bevel Mij naar Herodes te sturen, om hem recht te laten spreken over een van zijn onderdanen.
[16] Herodes was zeer verheugd toen Ik bij hem werd gebracht, omdat nu zijn wens, Mij persoonlijk te zien, vervuld werd en hij zich er nu van wilde overtuigen wat er waar was van de vele geruchten over Mijn wonderkracht. Hij liet Mij onmiddellijk bij zich brengen en beval de mensen om hem heen zich te verwijderen. Wij bleven alleen. Hij sprak zijn verwondering erover uit dat een man als Ik, die toch over buitengewone krachten beschikte, zich gevangen had laten nemen, en hij wilde weten hoe dat had kunnen gebeuren. Ik gaf hem echter geen antwoord, zodat hij daardoor in verlegenheid raakte en nadrukkelijk antwoord van Mij verlangde. Omdat ik bleef zwijgen werd hij steeds ontstemder en ten slotte woedend, zodat hij naar Mij toeliep en dreigde Mij te folteren. Ik hoefde hem alleen maar kalm aan te kijken, en onmiddellijk beefde het hart van de oude zondaar zozeer door die blik dat hij angstig naar zijn omgeving riep. -Ik was uiterst onheilspellend voor hem geworden, en om zijn vrees te verbergen bespotte hij Mij nu in het bijzijn van zijn hofdienaren, die vanzelfsprekend onmiddellijk instemden met de spottende woorden van hun heerser.
[17] Herodes zag nu dat hij bedrogen was in zijn hoop, door bovennatuurlijke macht iets tot stand te kunnen brengen, en wilde nu in ieder geval nog zoveel mogelijk voordeel uit de hele kwestie halen. Daarom gaf hij bevel Mij weer naar Pilatus terug te brengen, terwijl hij met beleefde woorden te verstaan gaf dat hij graag aan de opperheerschappij van Rome onderdanig was en er vanaf zag recht te spreken over een van zijn onderdanen, die zich volgens de bewering van de tempel ook tegen de opperheerschappij van Rome wilde verzetten. Met een wit kleed aan, dat Herodes Mij als een teken van onderwerping liet geven, kwam Ik nu bij Pilatus terug, die niet bepaald verheugd was over Mijn terugkomst, maar wel over de handelwijze van Herodes, die later ook een volledige verzoening tussen de twee machthebbers teweegbracht.
[18] Pilatus was intussen gewaarschuwd door zijn vrouw, die in een droom had gezien hoe de goeden en de slechten door de Zoon werden gescheiden, en hij streefde ernaar Mij vrij te laten. Zodoende kwam hij op het idee om het volk voor te stellen Mij vrij te laten, omdat het in de paastijd gebruik was om een misdadiger in vrijheid te stellen, voor wie het volk koos.
[19] De priesters en tempeldienaren hadden echter hun hele aanhang opgeroepen, die voor het gerechtsgebouw stond, en die liet niemand van de rest van het volk erbij, zodat de geïntimideerde volksmenigte, die Mij aanhing, niet vlakbij stond, maar wel de tempelaanhangers, die uit alle macht probeerden hun doel te bereiken, namelijk Mij uit de weg te ruimen. Omdat Barabbas bij de tempel goed aangeschreven stond, zoals al eerder is gezegd, werd op de vraag van de landvoogd, welke gevangene hij moest vrijlaten, onmiddellijk volgens afspraak 'Barabbas!' geroepen en geëist dat Ik gekruisigd zou worden, waarbij steeds benadrukt werd dat Ik een oproerling tegen de keizer was .
[20] Pilatus wist niet meer wat hij moest doen, omdat er wel beschuldigingen genoeg tegen Mij waren ingebracht, maar hij de schuldvraag voor zichzelf niet geheel kon onderschrijven. Hij dacht nu dat hij Mij enkel door een geseling voldoende straf zou opleggen en gaf daartoe dan ook bevel. Zodoende werd Ik toen gegeseld.
[21] Na deze straf brachten de knechten Mij in zeer erbarmelijke toestand, in een purperen mantel en gekroond met een doornenkroon, naar buiten, omdat Pilatus hoopte dat die aanblik de Joden tot medelijden zou brengen, zodat hij Mij kon vrijlaten.
[22] Maar het hart van de Joden was harder dan steen, en weer riepen ze: 'Kruisig hem! Kruisig hem!'
[23] Pilatus herhaalde dat hij bij Mij geen schuld vond die de dood verdiende, en dat Ik nu genoeg gestraft was.
[24] Toen schreeuwden de voorste en meest verbitterde farizeese priesters: 'Hij moet sterven, want hij heeft God gelasterd! Hij heeft zichzelf tot Gods zoon gemaakt, en volgens onze wet moet degene die God lastert, gedood worden!'
[25] Toen hij dat hoorde, schrok Pilatus nog meer; want zijn Romeinse opvatting dat Ik een halfgod zou kunnen zijn kreeg hiermee nieuwe voeding. Daarom ging hij weer het huis binnen, waar de knechten Mij ook weer binnen hadden gebracht, en vroeg Mij waar Ik vandaan kwam, dat wil zeggen van welke afkomst en uit welk land Ik was, omdat hij Mij wilde geloven, niet Mijn aanklagers.
[26] Maar Ik gaf hem geen antwoord - en wel van uitputting. Pilatus vroeg opnieuw, zoals dat in Johannes 19:10 is aangegeven. Ook de verdere gebeurtenissen speelden zich af volgens vers 11, 12 en 13.
[27] Pilatus, die nu geschrokken was -want hij kende de tempel en wist dat die tot alles in staat was, als het erom ging iets door te drukken -wilde dus een einde aan de zaak maken en nam plaats op de rechterstoel, een ceremonie die bij de Romeinen gebruik was wanneer het erom ging een onomstotelijk oordeel te vellen. Hij toonde Mij nogmaals aan het volk en vroeg wie hij moest vrijlaten.
[28] De aanhang schreeuwde opnieuw: 'Barabbas!'
[29] Er werd nu dan ook iemand naar hem toegestuurd om hem de vrijheid te geven. Toen wees Pilatus op Mij en zei: 'Ziehier jullie koning! Wat moet er met hem gebeuren?'
[30] Opnieuw schreeuwde de horde: 'Kruisig hem!'
[31] Pilatus zei spottend: 'Moet ik jullie koning kruisigen?'
[32] Nu kwam er een van de hogepriesters naar voren en zei zeer nadrukkelijk: 'Wij hebben geen andere koning dan alleen de keizer; maar deze hier is tegen de keizer en heeft zichzelf tot koning gemaakt. De schuld komt op hem!'
[33] Pilatus zei heel ernstig: 'En als er nu toch onschuldig bloed wordt vergoten?'
[34] 'Dan kome zijn bloed over ons en onze kinderen!', riep de hogepriester luid. En de aanhang viel deze uitroep met veellawaai bij en herhaalde die vele malen.
[35] Toen zag Pilatus dat hij Mij niet kon helpen, zonder zichzelf ernstige moeilijkheden te bezorgen. Ook vreesde hij dat het Romeinse aanzien eronder zou kunnen lijden, wanneer hij teveel zwakheid zou tonen.
[36] Om een uiterlijk teken te geven dat hij zich vrij voelde van de verantwoordelijkheid, waste hij in het bijzijn van al het volk zijn handen en zei (Pilatus): 'Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtvaardige, want volgens onze wet heeft hij niets misdaan. Volgens jullie wet kan het anders zijn, Zoals jullie zeggen -en daarom geef ik hem nu over aan jullie wet!'
[37] Daarop leverde hij Mij over aan de gereedstaande tempelwachten, die Mij direct in verzekerde bewaring namen, op hetzelfde tijdstip dat Barabbas werd vrijgelaten en door het volk met luide kreten werd begroet.
«« 73 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.