De belofte van de Farizeeën

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 147 / 229 »»
[1] De Egyptenaar vroeg hun echter: 'Wel, hoe bevallen jullie bijvoorbeeld de tekenen die ik nu gedaan heb?'
[2] Geen van hen durfde deze wonderman meer een antwoord te geven; want zij hadden, zich bewust van hun slechtheid, een te grote angst en vrees voor hem!
[3] Maar hij (de Egyptenaar) zei: 'O, ellendige huichelaars! Voor mij zijn jullie nu wel bang, omdat je dit van mij hebt gezien en ondervonden; maar je probeert Hem te vangen en te doden, door wiens almachtige wil, die ik ken, ik dat allemaal heb gedaan! O jullie ellendige, blinde dwazen! Wie is er dan belangrijker: de Heer of de knecht, de Meester of de zwakke leerling? Als je voor mij al zo erg beeft, hoe zullen jullie dan voor Zijn aangezicht bestaan?'
[4] Met benepen stem zeiden de Farizeeën: 'Ja, ja, buitengewoon machtige man, je hebt volkomen gelijk; maar uiteindelijk kunnen wij er toch niets aan doen dat de tempel zich zo vijandig opstelt tegen de profeet uit Galilea! De tempel met zijn instellingen is werelds gezien nog altijd een machtige stroom; wij bevinden ons midden in die stroom en kunnen daar onmogelijk tegenin zwemmen! Maar als de machtige profeet de tempel al niet kan of wil veranderen, wat zullen wij als onmachtige leden er dan tegen kunnen doen?! Ja, als wij jouw onbegrijpelijke macht zouden hebben, dan zouden we de hoge priesterraad al gauw tot andere gedachten gebracht hebben; maar alleen met woorden is dat onmogelijk. Wij kunnen ons er in het vervolg hoogstens van onthouden om mee te stemmen tegen de grote profeet, ook kunnen we de tempel verlaten, dat wil zeggen, we kunnen ons met onze middelen in een meer privé leven terugtrekken, - maar veranderen kunnen we de tempel niet, wat jij met je werkelijk grote wijsheid heel goed zult beseffen. Maar jij, en nog meer de grote profeet, zouden de tempel en zijn dienaren met die tekenen wel kunnen veranderen; maar wij alleen kunnen dat niet.'
[5] De Egyptenaar zei: 'Wat jullie nu ter verontschuldiging naar voren gebracht hebben, weet ik maar al te goed; maar ik weet ook dat juist jullie het zijn en waren, die strikt aan de kant van jullie hogepriester stonden en die de eigenlijke kern vormden van de felste vijandigheid tegen de grootste profeet die de aarde ooit heeft gedragen, - en dat is boosaardig en slecht van jullie.
[6] Ik zeg jullie echter volgens Gods eeuwige wijsheid in Mij: De grote Meester, die vervuld is van Gods geest en van al Zijn kracht en macht, wil de mensen niet door pure tekenen, maar veeleer door Zijn zuivere, wijze leer op de weg van het licht en van het leven brengen, omdat tekenen de mensen wel dwingen om aan Hem en Zijn woord te geloven, - maar zij schenken niemand een innerlijk vrije, levendige overtuiging van de grote waarheid. Zolang de mens deze waarheid, die hij zich kan verschaffen door nauwgezet volgens de leer te leven, echter niet heeft, zolang is hij wat zijn ziel betreft ook nog als een dode te beschouwen. Want het pure, blinde en opgelegde geloof geeft de mens geen innerlijk waarachtig leven, maar alleen het geloof dat vol licht is en levend is geworden door ernaar te handelen, en dat wordt nooit bereikt door uiterlijke wonderen, maar alleen door het levende woord van de eeuwige waarheid uit God, door die mens die het als waarheid aanneemt en er naar leeft.
[7] Omdat de grote Meester uit Galilea wel het best weet en inziet wat Zijn mensen het ware heil brengt, verricht Hij Zelf openlijk naar buiten toe maar weinig tekenen, maar Hij leert de mensen alleen volledig naar waarheid de wil van God kennen en wekt hen ook op om er naar te handelen; tekenen doet Hij alleen maar wanneer Hij er zeker van is, dat zij niemands ziel kunnen schaden.
[8] Daarom wil Hij ook de tempel niet dwingen en laat hem vrij begaan; als de tempel echter zo doorgaat, zal hij met zijn hele aanhang overgelaten worden aan het gericht en ten onder gaan. Onthoud dat goed en knoop het inje oren! Want God, die is, was en eeuwig zijn zal, laat niet met Zich spotten, omdat Hij Zelf in Zijn hoogste goddelijke ernst, de mensen bestemd heeft voor een ware, eeuwige zaligheid.
[9] Als het bij de mens alleen maar om iets onbelangrijks ging, zou God hem ten eerste niet wonderbaarlijk wijs en kunstig geschapen hebben, zodat hij alleen al wat zijn lichaam betreft het grootste meesterwerk van de hele materiële schepping is, en ten tweede zou Hij hem geen ziel hebben gegeven die aan Hem, de Schepper, zelfs in alles gelijk kan worden, als die ziel dat maar ernstig wil, -en ten derde zou Hij dan niet zo vaak Zelf tegen de mensen gesproken hebben en hun geleerd hebben wat Zijn wil is, welke bedoeling Hij met hen heeft en wat zij bereiken kunnen.
[10] Als jullie dat nu goed bedenken en daarbij een blik werpen op jullie totaal verkeerde levenswijze, dan moeten jullie toch wel inzien hoe zeer jullie altijd in woord en daad in strijd met de goddelijke wil handelen, en dan moeten jullie ook wel zien dat jullie, juist omdat je altijd tegen de goddelijke wil bent ingegaan, nu ook de grote Meester uit Galilea zo haten en vervolgen! Die toont jullie maar al te duidelijk, dat al jullie werken tegen de wil van God ingaan en dus volkomen uit den boze zijn! -Hebben jullie mij goed begrepen?'
[11] De Farizeeën zeiden: 'O ja, begrepen hebben we je wel en je hebt ook volkomen de waarheid gezegd; maar helaas zien wij ook in, dat we in de tempel geen grote verandering tot stand kunnen brengen, ook al zouden wij in de raad alles wat wij hier meegemaakt hebben, precies vertellen. Trouwens, we zullen ons door de hoge raad niet het zwijgen laten opleggen, en hun heel openlijk onze bezwaren meedelen. Wijzelf zullen voortaan geen tegenstanders meer zijn van de grote Galileeër; want door jou zien wij nu hoe ver een mens het kan brengen als hij de wegen kent en een volkomen ernstige wil heeft. Als jij het als mens zo ver gebracht hebt, - waarom zou de Galileeër het dan niet nog verder hebben gebracht? Wij zullen zijn leer, waarvan wij al veel weten, omdat hij al meermalen in de tempel heeft gesproken, voor onszelf met de Schrift vergelijkend onderzoeken, en deze dan tot het richtsnoer van ons eigen leven maken. Is dat goed?'
[12] Toen kwam Rafaël naar voren en zei: 'Dan zullen jullie heel veel goed te maken hebben wat je de arme mensheid aan kwaads hebt aangedaan! Anders is er voor jullie geen vergeving van je zonden mogelijk; want als de mensen jullie niet vergeven watje hun schuldig bent, dan kan God jullie ook niet vergeven!'
[13] Een Farizeeër zei: 'Wat is dan dat erg slechte wat wij de mensheid hebben aangedaan? Wij hielden ons wel streng aan de wetten van de tempel, maar wij zouden niet weten, wat voor ergs wij de mensheid verder zouden hebben aangedaan!'
[14] Rafaël zei: 'Wacht nu even, -de mensen van Nikodemus brengen juist wat te eten; als we daarmee klaar zijn, zal ik jullie wel een paar bewijzen leveren, die jullie zullen laten zien hoe je met de arme mensheid gehandeld hebt! - Maar nu enig geduld!'
[15] De Farizeeër zei: 'We zullen wel even wachten; maar of we ook iets zullen eten, betwijfel ik erg, - want je hebt ons nu niet bepaald iets troostrijks en opbeurends gezegd. Alles wat de machtige Egyptenaar tegen ons heeft gezegd en wat hij gedaan heeft, heeft ons niet zo aangegrepen als wat jij ons hebt gezegd!
[16] Het is wel waar dat er door de tempel veel mensen gekweld werden, waar wij het bevel voor moesten geven, omdat wij tot de hoogste machthebbers van de tempel behoren; maar de wetten die wij handhaafden en ten uitvoer brachten, bestonden immers allang voor wij er waren. Wij kunnen er werkelijk niets aan doen dat er bij ons zulke wetten zijn! Als wij dus langs wettelijke weg aan mensen schade berokkend hebben - wat inderdaad niet zo zelden voorkwam -, dan is het toch erg de vraag of wij ook die schade weer goed moeten maken!'
[17] Rafaël zei: 'Heb nog even geduld tot wij het brood, de wijn en de vissen genuttigd hebben, dan zal ik jullie wel antwoorden!'
[18] Toen werden de manden met brood, wijn en vissen voor de verschillende groepen gasten neergezet. Allen tastten toe.
[19] Alleen de vier tempeldienaren wilden er ondanks alle aandringen niet aan deelnemen; want één van hen zei: 'Als een jood een zondaar is, moet hij vasten, bidden, in zak en as boete doen en niet eten en drinken zoals andere eerlijke mensen, die zuiver en rechtvaardig voor God en alle mensen zijn. We zullen niet eten en niet drinken tot wij te weten zijn gekomen, hoe en waardoor wij zondaars zijn geworden.'
«« 147 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.