‘Geestelijke Dagboek’ van Swedenborg.

OPMERKENSWAARDIGE LEVENDE o­nDERVINDINGEN

Zo luidt de Nederlandse titel van Swedenborgs Geestelijk Dagboek. Het werk spreidt zich uit over een periode van ruim 25 jaren en is daarmee de langste serie ‘visioenen en dromen’, die ooit door één mens werden opgetekend.
OLO is een opmerkelijk relaas over Swedenborgs eigen geestelijke reis en groei.
Wat aanvankelijk lijkt op een willekeurige reeks van korte belevingen en observaties over uiteenlopende o­nderwerpen, blijken gaandeweg de bouwstenen te zijn voor de geschriften die hij liet drukken.Het volledige werk in de klassieke Nederlandse vertaling telt 4 boekbanden, met in totaal 6110 paragrafen over 2458 bladzijden.

De vertaler Anton Zelling schreef vooraf over de titel: “Deze titel verrijst als het ware uit het Manuscript zelf, want daarin is voortdurend sprake van o­ndervindingen, voorts van Levende o­ndervindingen, en, nog nadrukkelijker, van Opmerkenswaardige Levende o­ndervindingen (Vivae Experientiae, observatione dignae).”“Levende o­ndervindingen wil zeggen: aan de levende lijve o­ndervonden, hetgeen de voorkeur verdient boven ‘Gedenkwaardigheden’ of ‘Geestelijk Dagboek’, bewijze de brief aan de Koning van Zweden: ‘Dat o­nze Heiland mij heeft toegestaan dit te o­ndervinden, is niet een per-soonlijke aangelegenheid, maar ter wille van een subliem belang, dat het eeuwige welzijn van alle Christenen betreft’. [Brief aan de Koning van Zweden, 10 Mei, 1770. Documents, deel VII, pag. 373-377.]”
.

Over de schrik van hen die een pervers leven hebben geleid.

OLO 149. [Het manuscript vangt met dit nummer aan].
Het werd opgemerkt dat onder de geesten degenen die, onderricht zijnde, hun weg hebben verdorven, meer dan anderen ten zeerste verschrikt zijn en sidderen voor het oordeel der waarheid, zodat zij op slag alle moed verliezen; anderen echter niet zozeer; ja zelfs nemen zij hun toevlucht tot nederiger smeekbeden dan de anderen, en weten ook niet waar zich te bergen; doch niet zodra zijn zij van hun schrik bekomen, of zij keren tot hun vorige gezindheid en hoogmoed terug, en wanen zich de enigen in de algehele hemel te zijn, hetgeen ik heden waarnam. [1747, 9 Oktober]

Over de genius der nakomelingen van Jakob.

150. Het werd vrij lang voor mij uitgebeeld door de nakomelingen van Jakob, door degenen die in het andere leven zijn, en die vanuit hun gemoedsaard handelen, hoedanig zij waren geweest, en hoedanig zij zijn, name-lijk dat zij in elk gevaar bezwijken, ten zeerste bevreesd zijn, en wanhopen; en zich tot het stof toe vernederen; maar niet zodra neemt de staat van gevaar een keer, of zij vervallen weer in hun gemoedsaard, en zijn verwaten, en verachten allen in het heelal bij zichzelf vergeleken; bovendien wenden zij alle middelen aan om de aardse en wereldlijke dingen te bezitten, ook door listige smeekbeden, en tal van andere dingen.

.Over de Joden, hoedanig zij zijn.

151. Zo als zij beschreven zijn door Jeremia, evenzo zijn ook de Joden in het andere leven. Hun gemoedsaard strookt geheel en al met de beschrijving, hetgeen mij door veel ondervinding is getoond; want zeer velen van hen waren, vanuit de barmhartigheid van de Heer God Messias, rondom mij. Zij spraken met mij, na in martelingen te zijn gezonden; maar nochtans waren zij nog verdwaasd, zodat er zo goed als geen remedie voor hen was, vermits zij, zoals ik hun zei, houtzagers en waterdragers zouden zijn, gelijk degenen waarover in het Boek van Joshua wordt gehandeld. [1747, 12 Oktober]

Jezus in gesprek met Nicodemus. Joh. 3:1-36.

Eén was er, die voor een poos bij mij vertoefde, die nochtans meer innerlijke dingen kon doorvatten, en deze was zeer verwonderd; hij zei mij dat hij Nicodemus was, en dat hij kon doorvatten dat deze dingen waar waren. Maar na enig vertoeven en spreken met mij, trad hij of terug, of was hij onder degenen die niet spreken. [1747, 11 Oktober]
Over de algemene sfeer van de geesten.

152. Het is wel heel moeilijk te verstaan, wat de algemene sfeer [communis] is van de geesten, en de activiteit van hen in de menselijke gemoederen, als het niet gegeven was te weten, op welke wijze de geesten in geslachten en soorten op strengst onderscheiden manier zijn verdeeld; en dat hun activiteit, welke de sfeer vormt, overeenstemt met iedere gedachte en verbeelding van de mens, en aldus optreedt. De algemene sfeer van de gees-ten verhoudt zich vergelijkenderwijs niet anders dan als de lucht, die een grovere atmosfeer is, en van het gehoor is, ten opzichte van de ether, of de zuiverdere atmosfeer, en van het gezicht is; of zoals de dichte nevels rondom de aarde ten opzichte van de klare en serene streek daar-boven.
1) De sfeer van de geesten is nu zo ontaard, dat al wat ooit uit de meer innerlijke hemel neerdaalt in hun sfeer, die de derde hemel uitmaakt, dermate wordt verdraaid, dat niets wordt geweten, maar alle en de afzonderlijke dingen in een volslagen tegengestelde zin in de menselijke gemoederen invloeien;
2) Zodanig is die sfeer heden, en zo groeide en groeit zij aan tot de laatste dag toe, wanneer zij zal worden ver-strooid; daarentegen was het in de oudste tijden niet aldus: dit is ook de oorzaak dat er heden geenszins onthullingen kunnen bestaan zoals oudtijds, tenzij op buitengewone wijze, en dat er niet zulk een gemeenschap is met de hemelen zoals vroeger.
3) Voor enige uren is het mij getoond, hoe de gemene sfeer werkt in de menselijke gemoederen, en wel ook dat ik, wanneer het werd toe gestaan, het geenszins kon weerstaan dat de geesten mijn denken wegnamen, en mij overmeesterden; zodanig is de krachtswerking van die sfeer heden ten dage, als haar gelegenheid wordt ge-geven om op te treden;
4) de ganse sfeer is totaal gekant tegen de dingen die de engelen bedoelen, en de macht der engelen, die allen van God Messias zijn, wordt zó vergroot dat zij kunnen overwinnen.
5) Het zou verwondering wekken als ik vertelde, wat voor schandelijke objecten zij uitbeelden als het hun wordt toegelaten door fantasieën op te treden, en ik zou die dingen liever voorbijgaan omdat het afgrijselijk zou zijn ze te vermelden; het zijn niets anders dan schanda-ligheden.
6) De engelen van de derde graad kunnen in dezelfde sfeer zijn, maar omdat zij worden geregeerd door de hemel der engelen, kunnen zij niet gedeerd worden;
7) Het was voor mij opmerkenswaardig dat ik soms een geest met mij hoorde spreken, en dat hij in een oogwenk was veranderd; dit werd mij nu te kennen gegeven, namelijk dat hij was weggetrokken door de algemene sfeer, dat is, was gedwongen om te spreken volgens de activiteit van de sfeer; nog meer dingen werden opge-merkt, die mijn geheugen zijn ontschoten; want die sfeer neemt alles weg wat waar en goed is, zijnde dat wat de geesten het meest mishaagt: maar over deze gemene sfeer zal, indien het God Messias behaagt, elders vollediger gehandeld worden, in het algemeen, en in de bij zonderheden ervan. [1747, 14 September]
De algemene sfeer [communis] kan worden vergeleken met de etheratmosfeer; deze namelijk weerspiegelt de afzonderlijke objecten, zoals een weide, en een akker, in de afzonderlijkheden, met hun vormen en figuren, voor het oog, en wel voor duizend ogen tegelijk, ook al waren het er myriaden, aldus voor de afzonderlijke gedachten, beramingen en fantasieën van de mens, duidelijk onder scheiden, want deze sfeer is binnen de natuur.

Over de hardnekkigheid der boze geesten
om de mensen het boze aan te doen.

153. Uit ondervinding heb ik ettelijke malen geleerd, dat boze geesten geenszins aflaten, maar zeer hardnekkig er op uit zijn om de mens het boze te doen, en wel dermate dat als hun de gelegenheid wordt gegeven, zij zich er verscheidene dagen op toeleggen, en wel aanhoudend, en ook niet aflaten, zoals mij duidelijk ettelijke malen is getoond, en wel hierin dat zij mij pijnen in verschillende lichaamsdelen toebrachten, nu eens in de voeten, zodat ik nauwelijks kon lopen, dan weer in de rugzenuwen, zodat ik nauwelijks op de voetzolen kon staan, maar wankelde, eender in delen van het hoofd, en wel zo hardnekkig, dat de pijn en eendere lasten, vrij lang en aanhoudend voortduurden; en dat deze door boze geesten waren ingebracht, daarover ben ik genoegzaam ingelicht door hen die met mij spraken, want de pijnen werden verlicht en verzwaard, en wel plotseling, met verscheidene veranderingen tijdens het spreken samen met hen; en vanwege de afwisseling ook kon dit vrij duidelijk voor mij vaststaan. Het zou te ver voeren al de ondervindingen op te sommen.

Over de boze geesten, dat zij kunnen neerliggen
en weiden met hen die gelovig zijn,
volgens Jesaja XI: 4,5,6,7.

154. Heden eveneens werd mij door levende ondervinding aan getoond, hoe de bozen, zelfs de ergste van de duivelse bende, konden aanwezig zijn, en alle krachten inspannen, om de dingen te vernietigen die van het geloof zijn; maar hoewel zij met de uiterste inspanning zwoegden, waren zij nochtans zonder enige kracht en macht, zo dat zij tezamen konden neerliggen en weiden; het werd mij op levende wijze getoond; zij werden ook tezamen geweid, want zo hoorden zij ook de dingen die van het geloof waren. [1749, 19 Augustus]
Het wordt aangeduid in Jesaja XI : 4, 5, 6, 7, hoe boze dingen in de mens kunnen zijn, en hem toch niet scha-den, zodat dan van de dingen die de bozen beramen, de mens niets vreest, wanneer hij in de hand van God Messias leeft; eender in de Kerk; voorts ook in het hemels Koninkrijk, heden, en daarna, wanneer de boze geesten zullen leren; maar dit zijn verborgenheden, voorzichtig uit te spreken.

Over de spraak en het verstand van de dingen,
bij de engelen.

155. Met geesten rondom mij sprak ik over de spraak der engelen, en hun verstand der dingen, welke de geesten met alle macht begeerden te weten; uit ondervinding hierover ingelicht, zei ik, dat de spraak der engelen voor ons niet te doorvatten kan zijn, omdat zij ontelbare din-gen als het ware tegelijk omvat, die achtereenvolgens en langs verscheidene wijdlopige omwegen zouden moeten worden ontvouwd, en dat zij voor ons niet anders kan worden uitgebeeld dan door vrijwel onbegrijpelijke vor-men, verschillend volgens de natuur van de meer binnen gelegen vormen, samen gekringeld en rondom gekringeld, die ik niet kan beschrijven; elders meer over de vormen die mij getoond zijn. Ondertussen bestaat er een vorm van spraak, of van zeer velen spreken tezamen, die als hij in een lager gebied valt, niet eender verschijnt, maar ten volle verschillend somtijds, meestal in zulke uitbeeldingen als die van de profeten, die zo in haar meer binnenin gelegen dingen hemelse dingen bevatten, en zo verborgenheden. Het verstand van de engelen komt wederkerig voor, namelijk uit zulke uitbeeldingen, die als zij zich aan onze ideeën vertonen, worden over gebracht in hemelse dingen, die door de engelen worden verstaan. Zo kan overal een aards paradijs overgaan in een hemels paradijs; dat de engelen uit alleen de natuurlijke dingen, als die naar behoren zijn samen geschakeld, een reeks van meer sublieme en hemelse dingen verstonden, werd mij ook getoond; hetgeen evenwel nooit kan bestaan bij de engelen tenzij vanuit de barmhartigheid van God Messias. [1747, 21 Augustus]
Zulke kringen rondom kon ik soms op levende wijze boven mij door de Goddelijke Barmhartigheid van God Messias voelen. Daaruit kon ik opmaken, dat myriaden van zulke meer binnen gelegen dingen één stoffelijke idee zogezegd konden samen schakelen, waarin zoveel ontelbare dingen worden samengevat, dat de mens dit nooit kan geloven, te minder begrijpen; eender in iedere meer binnen gelegen idee, maar eindeloos volmaakter. Deze vorm, bijgevolg de invloed uit God Messias door de Engelen, en uit dezen door de geesten in de menselijke gemoederen, wordt verstoord, wanneer de mens, tegen de orde in, het leven slijt, vooral wanneer de mens door wetenschappelijke dingen, aangewakkerd door zelf- en wereldliefde, en zo door begeerten, zich wil binnendringen in de mysteriën van het geloof. Vandaar een verwarring of verstoring zodanig als van de Babyloniërs, de torenbouwers, toen hun lippen werden verward; vandaar wordt gesproken van de afwezigheid van God Messias met betrekking tot de mens, hoewel alle dingen nochtans zó worden beschikt, dat zij in de gedaante van een of anderen hemelse vorm, hetgeen op onbepaald vele wijzen kan geschieden, worden teruggebracht. Want hoezeer ook het afgeslotene, het verstrikte, het uiteenlopende, bestaat in de lagere sfeer of in die van de wereld, toch kan het in de hemelse orde door God Messias worden teruggebracht; anders zou de mens vergaan. Ook kan hij niet wat ook verstaan; vandaar is er toch een geestelijke invloed, opdat hij kan redeneren. Gezegd wordt dat de deur wordt geopend uit het hemels Paradijs tot het aardse paradijs, wanneer uit het hogere wordt gehandeld, dat is, volgens de orde, hetgeen ook is het aangezicht toekeren. Dit aangaande de Babylonische verwarring, en de opening van het hemels paradijs.

Over de drie klassen van engelen.

156. De engelen van de eerste klasse moeten de hemelse worden geheten, die onmiddellijk worden geregeerd van God Messias door de Liefde; zij hebben een subliem verstand van het goede en daaruit van het ware. De engelen van de tweede klasse moeten de waarlijk geeste-lijke worden geheten, die uit God Messias middellijk door de hemelse engelen worden geregeerd. De engelen van de derde klasse moeten Aandoeningen of Goedheden worden genoemd, die door de hemelse Engelen, voorts door de geestelijke, en dus middellijk uit God Messias worden geregeerd, want zij zijn niet zulke inzichten en wijsheden, dat zij onmiddellijk kunnen worden aangedreven. De overigen worden geesten genoemd, en deze zijn van een onbepaald grote verscheidenheid. De engelen klimmen volgens hun volmaaktheid op; vandaar moeten zij hogere en lagere worden genoemd, of wanneer zij in de hemel worden binnengelaten, moeten zij vandaar worden geheten innerlijke, meer binnenste, en binnenste engelen. Zij worden wel aangeduid met Jakob, Izak en Abraham: voorts met Egypte, Assyrië en Israël. [Jesaja XIX:25]

Over een verstoring van het verstand
door onenigheid van geesten.

157. Wanneer aan geesten gelegenheid of vrijheid wordt toegestaan om het over een zekere zaak oneens te zijn, zodat de een iets anders voelt dan de ander, hetgeen heel gemakkelijk gebeurt, door enigermate af te laten of vrij te laten, dan wordt terstond het verstand dermate ver-ward, dat nauwelijks iets wordt verstaan van wat schuilt in de meer binnen gelegen zin. Er zijn als het ware duisternissen die opdoemen en het licht uitblussen, hetgeen ik ettelijke malen heb ondervonden, met grote verontwaardiging; er wordt immers somtijds gelegenheid gegeven aan redenerende geesten, die redekavelingen kunnen worden genoemd, maar als verstandelijke engelen willen worden begroet, om onderling te redetwisten. Vandaar ook komt onder de lagere geesten een eendere beroering opzetten, die het gemoed geheel en al verwart, en daaraan het licht der waarheid geheel en al ontneemt. Groot is de verzoeking, wanneer tegelijk het gemoed in de noodzaak van denken wordt gehouden, terwijl geweten ervan dat eist, waaraan ik geen weerstand kon bieden; dan immers vergaat als het ware alle geduld, en teven wordt het gemoed beangstigd, vrezende dat de opgelegde taak mocht worden onderbroken. [1747, 22 Augustus]
Dit geschiedt ook om deze oorzaak, dat de verstandelij-ken willen worden onderscheiden van de redeneerders, aldus engelen genoemd worden, terwijl zij toch eveneens geesten zijn, en wel allerminst verstandelijken, wanneer zij aan zichzelf worden overgelaten. Zo zijn engelen geesten, en wel geen goede, wanneer zij aan zichzelf worden overgelaten; daarentegen zijn het engelen wanneer zij zich door God Messias laten regeren. Over deze zaak heb ik heden met hen gesproken, maar zij waren zeer verontwaardigd, daarom werd dit aan hen door levende ondervinding getoond.

Dat een verstandelijke idee
uit zeer vele ideeën bestaat en blijft bestaan.

158. De verstandelijke ideeën zelf van het ware en het goede, ook uit zeer velen van hen die verstandelijke en-gelen zijn, bestaan ook, en wel opeenvolgend, en blijven zo bestaan. Dit mocht ik heden door levende ondervinding, door de barmhartigheid van God Messias, doorvatten; zoals dat er een vorm is van samenstemmende dingen, wanneer de waarheid invloeit; en een vorm van niet-samenstemmende dingen, wanneer een of andere verwarring opkomt; de tussenliggende verschillen van samenstemming tot niet-samenstemming, zijn er onbepaald vele. Deze vormen worden door God Messias gerangschikt, geheel volgens die staat waarin de mens komt; en daarom vloeit zelfs niet het minste of een greintje van menselijke denken over de ware en de goede dingen van het geloof uit de mens in. Wanneer echter voor een tijd het aan de mens wordt overgelaten dat iets vanuit de dingen die van zijn geheugen zijn, invloeit, dan verstoort en verwart dat terstond de idee; eender als het de geesten wordt toegestaan over iets te redeneren, enz. enz. [1747, 23 Augustus]
Die voortgezette onenigheid vermoeide mijn gemoed; daarentegen maakt de samenstemming mijn gemoed weer opgewekt en levend, hetgeen ettelijke malen eerder is ondervonden.

Over de algemene kracht van de geesten,
mededeelzaam met de mensen in het algemeen.

159. Deze morgen werd mij helder getoond hoe de geesten werken in de mens, en hoe God Messias de mensen leidt door geesten en engelen. In een waaktoestand, terwijl het denken dat eerder bij mij vertrouwd was, dermate was dat ik als het ware sprak met mijzelf, over een zekere zaak, met een zekere levende verbeelding, welke gedachte ik voortzette. Ik was zo in bijna dezelfde staat, waarin ook eerder, toen de geesten met mij niet spraken, zoals het ook nu een eendere staat is terwijl ik deze dingen schrijf, en meestal, wanneer ik spreek met geesten in een samenzijn, zoals aan tafel, en wanneer ik brieven schrijf. Dit opdat ik zo doende leer hoe het is gesteld met die gemeenschap met de mens, omdat ik ettelijke malen had getwijfeld over die zaak, omdat geen zin de werkingen van de geesten in zich doorvat, en des te minder van de engelen, en nog minder van God Messias door de engelen en zo door de geesten, middellijk en onmiddellijk. Nadat ik enige tijd lang in die staat was, als het ware zonder geesten rondom mij, werd terstond die staat veranderd, en enige geesten begonnen mij toe te spreken, en op vergunning door God Messias gegeven, begonnen zij mij die staat te vertellen waarin zij waren geweest, toen ik als het ware met mijzelf in die gedachte was, namelijk dat zij niet anders wisten dan dat zij het toen waren die dachten, en aldus bij zichzelf mediteerden, en als het ware spraken, en wel zó, dat de naaste omstanders geloofden dat zij het zelf waren die dat dachten, de meer verwijderden echter minder, en de nog meer verwijderden nog minder; nochtans evenwel dat zij op enige wijze ook in die staat waren, maar met een verschil volgens de afstand, of, wat hetzelfde is, volgens de verwantschap van die zaak, met de geesten.

160. Toen ik daarna vroeg, of zij enigen dan wel meerderen waren, bemerkte ik dan uit hun spraak en antwoord, dat zij met zeer velen waren; maar bij verder onderzoek doorvatte ik, dat bij de mens, die de inwendige zin afscheidt van de uitwendige, zeer velen aanwezig zijn die dit bewerken; daarentegen zijn er zeer weinigen bij de mens, die alleen wordt geleid door de zinnen van het lichaam, en bij wie het denken wordt gekeerd tot onverschillig welk object, en ook niet lang in één object vertoeft met inwendig gezicht, en zo dat hij meestal wordt geleid door een zeker algemeen leven van geesten, terwijl toch niettemin geesten aanwezig zijn, omdat ieder mens door God Messias wordt geleid tot een laatste doel.

161. Bovendien heb ik geleerd, dat geesten, geniën, engelen, onderling geheel en al gescheiden zijn, volgens de geslachten en de soorten, welke ontelbaar zijn, en dat zij tezamen zijn, en hun gelukzaligheid en verkwikkelijkheid genieten, welke hoogst uiteenlopend zijn, en zelfs door uitbeeldingen, van daar tot de mensen worden over gebracht, volgens geheel de wil en de toelating van God Messias, op dat zij hun een passende hulp betonen; vandaar wordt in het Woord van God Messias soms melding gemaakt van plaatsen die heilig waren; goede engelen in verrukkelijke plaatsen, bossages, liefelijke weiden, ook waar heldere en vloeiende wateren zijn; daarentegen boze geesten in moerassen en onliefelijke plaatsen.

162. Wat mij ook wonderbaarlijk toescheen, was, dat eendere plaatsen mij bekend werden gemaakt, waar ik ook met hen heb gesproken, en wederom met hen, ofschoon ik honderd mijlen ver afstond, heb kunnen spreken net als met aanwezigen, maar dit slechts alleen bij toestemming van God Messias, want de afstand doet niets, over welke zaak ik enige malen met de geesten heb gesproken, en door het menselijk gezicht heb aangetoond, dat eender op de grootste afstand objecten ziet zonder afstand, zoals zon, maan, sterren, en wat dan niet de gemeenschap met geesten, die zijn binnen die grovere natuur waarin het gezicht is. Op deze wijze wordt gemeenschap gegeven van engelen en geesten, ook op de grootste afstand, met de mens; hun aanwezigheid bij mij was een zinsbegoocheling, want de aanwezigheid wordt nagebootst, wanneer de geesten verwant zijn aan het denken van de mens, diegenen namelijk die middellijk en het naast bij de dingen hebben te verstrekken welke God Messias wil en toelaat. [Deze dingen 1747, op de dag van 24 Augustus.]

163. Over het algemene leven waarmee de brute dieren worden geregeerd, en die mensen voor een zeker deel, die een eender leven als de brute dieren leven, ziet gij elders besproken; maar nochtans is er geen mens die niet zijn eigen geesten rondom zich heeft; weinigen zijn het er, omdat de gemeenschap niet zodanig is met hen [mij].

Over de algemene staat van de geesten met de mensen.

164. Soms heb ik overwogen, hoedanig de staat van de geesten was met de mens, wanneer hij het gewone leven leeft, want ook ik heb soms getwijfeld dat er met de mens geesten en engelen waren zoals bij mij, enig en alleen met als oorzaak dat zij niet werden waargenomen, daartoe ook geleid zijnde vanwege de algemene oorzaak dat zij niet werden gezien. Wel heb ik waargenomen, dat in ander opzicht hun aan zichzelf overgelaten staat, zoals wanneer de mens slaapt, op verschillende wijze re-presentatief was; maar dat hij in de wakende toestand van de mens een andere was, maar toch geheel en al verschilt van hun staat bij mij, waarover bij andere gelegenheden; namelijk dat de geesten wanneer een mens met mij sprak of handelde, de instrumentale oorzaken waren, zó dat zij niet wisten wat zij dan hoorden of zagen, zoals zij bekenden; terstond na het mondelinge onderhoud, wanneer er reflectie was van mij tot de geesten, keerden zij dan als het ware tot zichzelf terug, en beseften zij dat zij levens op zichzelf waren, gescheiden en afscheidbaar van de mens.

165. Er zijn verscheidene staten van de geesten, waar-over, als God Messias Zich daartoe verwaardigt, elders meer; hier mogen er deze twee alleen worden vermeld, namelijk dat zeer velen tezamen één vorm samenstellen, en samen verbonden optreden, alsof het er één was, een-der zoals één spreken; zo beelden de engelen het Rijk van God Messias uit, in kleinste vorm; dit is mij ettelijke malen te doorvatten gegeven, en wel duidelijk onder-scheiden de activiteit van hun vorm; er is ook een andere staat, namelijk dat zij worden verwijderd van de mensen, en zo in een uitbeeldende staat zijn, zodanig als de staat des mensen in de slaap is. [1747, 24 Augustus]

Een aantoning van de uitwerking van de afgunst
bij de bozen, dus van de helse bende,
wanneer zij de gelukzaligheid
van de gezegenden ontwaren.

166. Na een bezwaarde slaap, omstreeks het eerste wak-ker worden, werd een visioen uitgebeeld, heel liefelijk, met samengevlochten koralen, lang en in een dubbele reeks, van elkaar afstaande, als het ware van lauweren, groenachtig, in de schoonste orde, aaneen geketend, en bewegelijk, zodat het visioen niet voldoende beschreven kan worden, vanwege de schoonheid ervan en de aandoening van gezegendheid daarvandaan, vanuit de harmonie voortvloeiende. Dit was enigermate aanschouwelijk, ook voor de boze geesten.
Er volgde daarna een ander visioen, nog schoner, en zoals het zich laat vermoeden, aller schoonst, met hemel-se gelukzaligheid verbonden, maar niet dan vrij duister zichtbaar; het waren kindertjes in hemelse spelen, onuitsprekelijk, die het gemoed ten zeerste aandeden, en deze konden niet duidelijk onderscheiden aanschouwelijk en begrijpelijk zijn dan voor de engelen in binnensten; deze dingen in wakende toestand. Nader hand heb ik over die visioenen met de geesten gesproken, en dezen bekenden dat zij evenals ik duidelijk het eerste visioen hadden gezien, maar niet het andere, dat zij ook ten zeerste hadden begeerd te zien; vandaar kwam verontwaardiging bij hen op, waarna bij graden afgunst, welke afgunst van hen mij voelbaar te ontwaren werd gegeven, zodat niets mij ontging voor zoveel als tot de onderrichting bevorderlijk was. De afgunst was zodanig, dat zij bij hen niet slechts de ergste last veroorzaakte, maar ook een meer binnenste smart, met als enige oorzaak dat zij dit tweede visioen niet zo duidelijk hadden gezien als het eerste. Daarna werden zij geleid door verscheidenheden van afgunst, totdat zij er als het ware een borstbeklemming van kregen, zoals dat heet; toen zij in die staat waren, heb ik verscheidene dingen over hun afgunst gesproken, voorts dat zij tevreden konden zijn, omdat zij het eerste visioen hadden gezien, en dat zij ook het andere zouden hebben kunnen zien, als zij slechts van rechtschapen inborst waren geweest; vandaar eveneens verontwaardiging, waardoor de afgunst toenam, tot aan die graad toe, dat zij daarna zelfs niet de herinnering aan het visioen konden uithouden zonder met smart te worden aangedaan. De verscheidenheden kan ik niet beschrijven, die in volgorde voortschreden, zodat de afgunst en de daaruit opkomende smart werkzaam zou kunnen worden aangetoond zodanig als de goddelozen wacht; hun martelingen daarvandaan alleen kunnen ook niet beschreven worden, want die afgunst ontwaarde ik niet als de mijne, maar als de hunne. Over de periodes van de voortschrijdingen van de verscheidenheid van de afgunst, sprak ik met de geesten, die ik toen geenszins kon troosten. Daaruit kan enigermate worden gekend, hoedanig de staat der goddelozen zal zijn, alleen al ten aanzien van de afgunst, als zij de gezegendheid der vromen zien. Verscheidene dingen gebeurden die ik niet met het geheugen kon vasthouden; die geesten wilden ook niet dat die dingen zouden worden onthuld, zoals met de meeste het geval was; en daarom werd het ook toegelaten het geheugen van zekere dingen te ontfutselen. [1747: 25, 26 Juli]

Over het leven van de brute dieren.

167. Over het leven van de brute dieren heb ik met de engelen gesproken, namelijk dat zij door een zeker al-gemeen leven worden geregeerd, zijnde het leven der geniën en geesten, want de geniën en geesten zijn geclassificeerd, en zij worden gehouden, volgens de geslachten en klassen, in hun orde, en in hun onderordening; en omdat zij werkzaamheden zijn, ontstaat daaruit het algemene leven, en wel volgens de verschillende vermogens van de brute dieren, net als door elke andere activiteit die zich uitstort, en een sfeer samenstelt, welke de sfeer der werkzaamheid wordt genoemd, en zich uitstort in een subtielere natuur tot een grote, ja zelfs tot een onmetelijke afstand. Iedere genius en geest heeft zijn sfeer van werkzaamheid, hetgeen met vele dingen is aangetoond, aldus eveneens allen tezamen, volgens de orde waarin zij zijn; en als deze orde niet door God Messias in stand werd gehouden, zo zou al het vitale van de liefde op aarde vergaan, ja zelfs zou de ganse hemel worden verward. Dit is de oorzaak dat de brute dieren volgens hun inborst leven, en ook niet daarvan afbuigen, en dat de variëteiten worden opgewekt volgens de objecten van de zinnen, en de veranderingen van staat in het bloed om en om. De mens echter en de boze geesten moeten, omdat zij een leven tegen de natuur in leven, in elk geval worden geregeerd van God Messias door engelen volgens klassen, ook door geesten, aan wie grotere kracht van werken wordt gegeven, wanneer de mens in verzoekingen wordt gelaten. En als de mensen niet werden geregeerd van God Messias door engelen en geesten, zo zou hun verstandelijk gemoed geenszins kunnen worden geo-pend, en onderricht, want zonder verstand wordt de mens geboren, en in de loop van de tijd wordt het verstand geformeerd, anders bij de brute dieren.

De inlichtingen van de kleine kinderen in de hemel.

168. Wat echter de kleine kinderen aangaat, zij worden geregeerd door engelen, en wel eerst door een algemeen leven, en daarna door een meer afzonderlijk leven volgens de formatie van hun redelijk en verstandelijk gemoed. De kleine kinderen echter die in de prille kindsheid zelf sterven, wanneer zij nog geen verstandelijk gemoed hebben, en nog geen onderrichte inborst, dezen worden na het leven van het lichaam ge-formeerd in de hemel bij de engelen, over welke formering en inlichting verscheidene dingen kunnen worden gezegd, maar het is mij nog niet zo onthuld, dat ik met voldoende duidelijke ondervinding daarover kan spreken.

Over de opperste God en Schepper van het heelal
van hen die niet erkennen God Messias als Middelaar.

169. Ik sprak met geesten, of zij kunnen erkennen de hoogste Jehovah, de Ouder van onze Zaligmaker, als de hoogste Schepper, welke geesten God Messias niet erkennen, en die door begeerten worden heen gesleurd tot een verdraaide orde; en toen schoot het mij vrij levend te binnen, dat zij geen ander als schepper van het heelal konden erkennen dan een of anderen volslagen natuurlijken god die zich vermetel opwerpt als de hoogste, dus een of andere van de geniën met grootspraak. Dat er zulke geniën zijn, weet ik uit levende ondervinding, want zij hielden zich voor en wierpen zich vermetel op als schepper van het heelal, en bedrogen er velen; maar het zou te ver voeren om hun snoevende woorden te beschrijven, en de tal van dingen die door hen werden bekonkeld; dit alleen, dat zij, nadat ik bijna had geloofd dat zij zo groot waren, onder mijn voeten terecht kwamen, en tegen mij zulk een onzin uitkraamden, dat ik zowaar mijn lachen niet kon houden. Zodanig dus zijn de goden die degenen aanbidden die, door begeerten afgeleid, in omgekeerde orde leven, en die misschien dan de natuur erkennen als de schepper van alle dingen, want het is voor hen onmogelijk, vanwege de donkerheid van hun verstand en de grofheid van hun gemoedsaard, boven de natuur uit door te dringen; dit in tegenwoordigheid van de geesten. [1747, 24 Augustus]
Dit nu is de oorzaak, dat de heidenen zoveel goden hebben erkend en aanbaden, die allen natuurlijke dingen betekenden, en de ergste verworpelingen afgoden; ande-ren echter verschillende mensen die vroeger leefden, enz. enz.

Over de bestraffing van de hoogmoed,
dat is, van het zelfvertrouwen.

170. Door levende ondervinding is mij ook te leren gegeven, dankzij de barmhartigheid van God Messias, hoe het zelfvertrouwen door de smart der verwerping werd gekastijd. Het was een innerlijke smart met weeklacht, bijna met wanhoop aan alle heil; maar desondanks werd opgemerkt, dat altijd te midden van de smarten en weeklachten de hoop op heil aanhoudend aanwezig was, die de smart verlichtte; anderszins ook wordt de trots neergedrukt door als het ware spontane onderwerping, namelijk dat men niets dan nederige dingen verlangde, hetgeen evenwel een gave van God Messias is. [1747, 24 Augustus]
Vergezeld ook met aanhoudend erbarmen doorvatte ik toen voelbaar, dat een boze geest geteisterd werd en dat God Messias de hoop op heil voortdurend aanwakkerde.

Over het leven van de mensen na de dood.

171. Na het leven van het lichaam blijft het leven aan zoals als het is geformeerd in het leven van het lichaam, maar de wetenschappen treden dan terug, en ook eendere dingen, die slechts de instrumentale dingen waren ge-weest ter formatie van de mens; het is de inborst zelf die blijft, zijnde het wezen van het leven.

Aangaande de spijs en drank der geesten.

172-178. Een ieder kan het bekend zijn, dat geesten en engelen geen natuurlijke spijs en drank nuttigen, ofschoon zij nochtans begeren en verlangen verkwikt te worden; maar hun spijs en drank is geestelijk, namelijk dat zij voortdurend verlangen te weten al wat zich voordoet, en vrijwel nooit tevreden zijn. De spijs van de hemelse engelen is liefde, en tevens inzicht van het ware en het goede, waarmee zij grotelijks worden verblijd. De spijs der geesten, die aandoeningen moeten worden ge-heten, zijn verscheidene aandoeningen volgens hun inborst; en hun drank zijn de begeerten van weten, want er is niets dat zij niet begeren te weten, om het even of zij er iets mee te maken hebben of niet. Daarom wordt ook in het Woord van God Messias de wijsheid hemelse spijs geheten, en het inzicht drank.

Over het einde der wereld.

179. Hoe gemakkelijk is het voor Jehovah God, om het algehele menselijke geslacht te verderven, en al het le-vende op aarde, en wel in één ogenblik, en wel door vuur of helse smarten; want er zijn de boze geesten die van dichtst nabij de natuurlijke mens omgeven, en zijn leven ophitsen, en zodra aan dezen de macht gegeven wordt van op te treden, martelen zij terstond de mens, met een zeker geestelijk vuur, en hij sterft; en hij vergaat ook in één ogenblik, wanneer God Messias vanuit barmhartigheid niet alle en de afzonderlijke dingen in orde samenhoudt; dat dit zó waar is, kan ik zó zeker bevestigen, dat het met de meeste nadruk mag betuigd worden, want ik heb dit zó veelvuldig waargenomen, en wel met zó levende ondervinding, dat nooit enige, zelfs niet de minste twijfel bestaanbaar is; dit is de verschrikking, voorts het vuur, waardoor het wereldrond moet vergaan, als het niet tot bezinning komt; voorts eveneens dat de zeeën zullen bulderen, Zon en Maan haar schijnsels zullen verliezen; enz. [1747, 27 Augustus]

… degenen die zich verlustigen in afmetingen en eendere dingen, wier inborst schijnt getrokken te worden door de studie der geometrische wetenschappen (OLO 180)

Over geesten van verschillend geslacht,
en hun spelletjes.

180. Deze nacht nam ik ook waar, dat er geesten waren die dromen representeerden, en dat dit hun leven was, terwijl de mens sliep, en dat als van meerdere personen wordt gedroomd, ieder van die geesten één persoon voor zijn rekening nam, hetgeen ik duidelijk bevond toen ik ontwaakte; toen immers sprak ik met hen, vrij lang, die deze of gene persoon acteerden. De fantasieën der boze geesten zijn afgrijselijk en wreed, door zich te verlusti-gen in het wreedaardig bejegenen van mensen; opdat ik het zou doorvatten, werd hun wreedaardigheid nog een tijd lang voortgezet na mijn wakker worden; ook konden zij er niet van aflaten.

181. Het is mij nu toegestaan ettelijke geslachten van geesten waar te nemen, zoals degenen die zich verlusti-gen in afmetingen en eendere dingen, wier inborst schijnt getrokken te worden door de studie der geometrische wetenschappen. Hun verbeeldingen, die aan mij werden vertoond, waren gericht op die wetenschappen, zodat zij, alle tezamen gebracht, op wonderbaarlijke wijze terugsloegen op metingen; ook waren het, naar mij toescheen, geen boze geesten. Er was een ander geslacht van geesten die zich een air gaven van heel wat, ook niet zo boos, enz. enz.; zij zijn om zo te zeggen alleen aandoeningen, en zij doen dn mens aan met een zekere verrukkelijke verkwikkelijkheid; als zij vrouwelijke boze geesten zijn, moeten zij Sirenen worden genoemd.

182. De verschillende soorten van zo geheten aandoeningen spreken op een manier als het ware van een polsklop, als zij tezamen zijn, sommige beneden, sommige boven de mens, waardoor zij schijnen onderscheiden te zijn.

183. De eenvoudigen spreken heel eenvoudig, maar toch aangenaam, want de goede eenvoudigheid in zich is aangenaam.

184. Er zijn er van een minder soort, in grote menigte; en deze hebben slechts weinig van geloof en van erkentenissen, waardoor het geestelijke en hemelse in hun inborst kon geformeerd worden; deze moeten van dienst zijn om kracht, sterkte, bestendigheid, voortdurend te verwerven.

Hoe de mens wordt afgetrokken
van het samenzijn met de engelen.

185. Soms ben ik vervallen in gedachten over wereldse zaken en de zorgen daaromtrent, en even zo vaak gleed ik weg uit het samen zijn met de geesten; ik bemerkte de oorzaak, namelijk dat dan de meer binnen gelegen overeenstemmende dingen werden gescheiden, en het gemoed slechts aan uitwendige dingen zonder overeen-stemming kleefde. Dit is de oorzaak, waarom de zonen van de Oude Kerk met de engelen door hun leven spraken, en een aanhoudend samenzijn met hen hadden, omdat in de uitwendige dingen aan hen werden uitgebeeld de overeenstemmende inwendige dingen.Als daarentegen de mens opgaat in uitwendige dingen, dan wordt hij verstoken van het duidelijk samenzijn met de engelen; en hij wordt geregeerd door geesten; en dezen door engelen, en zo de mens door God Messias, en wel in alle en de meest afzonderlijke dingen, maar door toe te laten, en zo worden de mensen bewaakt tegen de boze geesten, elk gewenst ogenblik.

186. Of de engelen weten wat in de wereld nu wordt voltrokken, kan ik niet beamen, want hetgeen door de geesten tot de engelen komt, wordt zó veranderd, dat het iets eenders is; dit gebeurt, namelijk opdat de engelen niet in hun hemelse vreugden worden verstoord, want er bestaat van alle dingen een overeenstemming, welke gebogen kan worden tot verkwikkelijkheden, door ver-schillende overeenstemmingen, terwijl God Messias alle en de afzonderlijke dingen bestuurt. Ja zelfs kunnen vanuit de wereldlijke verwarde en hoogst verstoorde verbeeldingen van de mensen in het gemoed en in dat van verscheidene tezamen, ten strengste onderscheiden uitbeeldingen als het ware worden uitgetrokken. Hetgeen uit ondervinding eveneens kan worden bevestigd, wanneer immers het gemoed in verkwikkelijke dingen opgaat, in het algemeen, dan wordt elk object in een soort van die verkwikkelijkheid verkeerd. [1747, 28 Augustus]

Over de geesten, gescheiden en verbonden.

187. Voor het merendeel treden de geesten op in gezelschap met meerderen van hetzelfde soort; in gezelschap hebben zij ook vele malen met mij gesproken, hetgeen vrij duidelijk te doorvatten werd gegeven; maar bovendien zijn er afgescheiden geesten, die als het ware vanuit zich spreken, maar zij waren zodanig gescheiden, opdat zij de redeneringen van de anderen en wel van meerderen in het soort van hetzelfde geslacht zouden opnemen, en als het ware verzamelen; en zo spraken zij met mij. Toen deze geesten van mij schenen te zijn geweken, vielen zij terug tot hun soort, om een met genen gedeeld leven te voeren. De uiteenlopende soorten onderscheiden zich overigens van elkaar, door ver-scheidene aanwijzingen, ook vanwege de klank van hun spraak, en wanneer zij tezamen zijn, samen spreken en handelen, worden zij onderkend door een zeker verschillend gegons en geraas. [1747, 28 Augustus]

Over engelen en geesten in het algemeen.

188. De engelen zijn van de geesten hierin vooral onderscheiden, dat de geesten alle dingen, onverschillig welke, die gedacht worden en bestaan, tot het boze ombuigen; daarentegen keren de engelen alle en de afzonderlijke dingen ten goede. Er bestaan ook bemiddelende geesten, en deze zijn bijna louter verstandelijk; door dezen geschiedt meestal gemeenschap van de fantasieën van de geesten met de verkwikkelijke ideeën van de engelen; maar door engellijke verstandelijke geesten, want er bestaan verstandelijke geesten van tweeërlei geslacht; de goeden worden van de bozen onderscheiden alleen door het geloof. [1747, 28 Augustus]

Over de opperste begeerte van de boze geniën
en geesten om de mens te verwoesten en te martelen.

189. Heden toen ik een uittreksel maakte van de dingen die bevat zijn in Jesaja XXXIV over de universele verwoesting, konden de boze geniën en geesten niet aflaten van de begeerte om die dingen te overdrijven, en om hun verwoedheden uit te oefenen zó dat zij in een staat van wreedheid waren, dermate dat het hun smartte dat het heelal niet werd verdorven. Aldus raasde een ieder van hen tegen de ander, zodat zij begeerden dat er niets zou overblijven, en nauwelijks zijzelf, want die begeerte komt op uit hun ingekankerde haat. [1747, 29 Augustus]
Dat de geesten niet de dingen hoorden
of verstonden die gedacht werden.

190. Heden was het geoorloofd, iets over de inwendige en de uitwendige mens te schrijven, toen zeer vele gees-ten aanwezig waren, hetgeen duidelijk met de zintuigen werd doorvat; maar daarna werd mij door een zekeren geest gezegd, dat hij niets had doorvat van de dingen die gedacht en geschreven waren. Vandaar was mij door ondervinding geleerd, dat geesten niet iets anders konden doorvatten dan hetgeen met hen overeenkwam, en dat zij van elk verstand van aanwezig zijnde dingen verstoken waren, wanneer het aldus God Messias behaagt. [1747, 31 Augustus]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *